Hoofdstuk vijf
Een ontdekking
In het kamp besprak Frits de te volgen weg. Maar eerst kreeg Kees, die zo onvoorzichtig was geweest te niezen, een flinke uitbrander. De volgende dag zou hij alle rommel moeten opruimen op het terrein. Kees aanvaardde zonder een woord te zeggen de taak die hem werd opgelegd.
- Luister, mannen - fluisterde Frits toen, - ik heb gemerkt dat wij voorlopig niet veel kunnen doen tegen die griezel. Die zien we denk ik, niet meer terug. Zijn werk hier is volgens mij afgelopen. Hij heeft geprobeerd ons van hier weg te krijgen, door spookje te spelen. Wij zijn er gelukkig niet ingetrapt en hebben hem ontmaskerd. Dat zalfje speelt in geval een belangrijke rol. We hadden het doosje bijna te pakken, maar het is ons op het laatste nippertje toch niet gelukt. Padvinders laten het hoofd nooit hangen jongens. Wij zullen op een andere manier proberen achter de waarheid te komen. Om te beginnen zullen we vanavond nog een kijkje gaan nemen in de barakken. Vóór middernacht moeten we daarmee klaar zijn. Als het goed is zullen wij daar beslist iets ontdekken, dat met ‘het spook’ verband houdt.
Rudie was het met de leider niet eens. Hij keek naar de jongens en zijn stem verried een zekere ergernis:
- Waarom moeten we nu zo koppig doen? Kunnen we niet liever naar het dorp lopen en de politie halen? We hebben toch wel iets om de kommandant te overtuigen van de waarheid! -
- Ja, welk bewijs dan? - vroeg Kees.
- De kogel natuurlijk! - antwoordde Rudie met overslaande stem.
- No man! - kwam Iwan ertussen. - Die vind je natuurlijk nooit. -
- Goed, - merkte Frans op, - als ik het wel heb, wil Frits dat we de kerels om de tuin leiden. Die denken dat we ons naar de politie zullen haasten. Ondertussen nemen wij rustig een kijkje in de lege barakken. We mogen daar eigenlijk niet komen, trouwens de gebouwen zijn op slot, maar vanavond zou het niet zo erg zijn als we eens inbrekertje gingen spelen.