Hoofdstuk twee
Het spook wordt voorzichtiger
Het werk was klaar. De jongens hadden een aardige keuken gebouwd van knoestige takken en busi banaw'wiri. Nu zaten ze gezellig bij elkaar rondom een groot vuur. Wanneer de vlammen niet hoog genoeg reikten, porden de verkenners om beurten de houtblokken wat op of wierpen ze enkele bij de hand liggende stukken van het brandhout in de gretige vlammen.
De omgeving was prachtig verlicht, maar het schijnsel reikte toch niet verder dan de grimmige bosrand. De bomen tekenden zich daar af als een groep versteende reuzen die elkaar in allerlei houdingen stonden aan te staren. En daartussen hing de duisternis onheilspellend. De stilte was niet prettig. Nu en dan scheerde een vleermuis laag over de jongens heen of kraste in de verte een uil. Het schijnsel van de vuurtongen speelde zijn spelletje op de gezichten van de padvinders en wierp grillige schaduwvormen onder hun neus en mond. Na een hele poos sprak de leider:
- Frans, vanavond heb jij de eerste wacht. Daarna volgt Iwan en om drie uur in de ochtend neem ik zijn plaats in. Kommentaar, jongens? - Niemand had bezwaar, behalve Frans, naar het scheen. Die zat naar zijn voeten te turen en keek niet op.
Toen vroeg de patrouilleleider of hij soms iets had.
- Ja -, antwoordde hij, - hoe lang moet ik eigenlijk de wacht houden? Van tien tot twaalf nô?-
- Inderdaad -, gaf de eerste toe. - Van tien tot twaalf, Iwan van twaalf tot drie en ik van drie tot zes. Bevalt het je niet? -
- Om eerlijk te zijn, niet helemaal -, meende Frans. - We hadden eigenlijk meer wachters moeten hebben, aangezien er van alles kan gebeuren. Je weet wel wat zich vandaag heeft afgespeeld bij het kreekje. Zou dat niet nog eens kunnen gebeuren, vooral nu het avond is?
- Kom, Frans, - sprak nu weer de patrouilleleider, en hij kreeg wat bijval.
- Als je de wacht houdt in de hutopening zie ik echt niet in waarom je je druk zou moeten maken. Je hoeft enkel maar een