hem wel eens het tegendeel laten zien.
Ondertussen had ik mij helemaal niet afgevraagd hoe laat het kon zijn. Om zeker te zijn vroeg ik het aan Jacques.
‘Kunt u dan niet raden?’, antwoordde hij spottend, ‘kijk maar even naar de stand van de zon.’ Ik keek. Het zou drie uur kunnen zijn. Hoe zou ik het uur kunnen weten na zo'n lange tocht door de wildernis? Het scheen dat Jacques mijn gedachten volgde, want hij zei: ‘Vrees maar niet, het is nog niet te laat, u hebt nog genoeg tijd om een tweede poging te doen. Het is ongeveer tien uur in de morgen en u bent nauwelijks twee uur uit bed. Een uur geleden heb ik u met gemak gehypnotiseerd toen wij uit de hut kwamen en u, goed voorzien, afscheid van mij wilde nemen om het bos in te trekken. U hebt een tocht kunnen maken met als gids mijn fantasie... Vergeet u echter één ding nooit: de bewoonde wereld ziet ons nooit meer terug. Hier zijn wij tenminste onszelf. We hebben elkaar niets te verwijten. De maatschappij heeft geen enkele reden om ons op te sluiten in een gesticht. Wij zoeken immers niemand op. Wij vormen geen gevaar voor de volksgezondheid. Als u hier niet was gekomen, zou u van ons ook geen last hebben gehad. Dit