einde van alle ellende. Straks zou ik mij tussen mensen begeven die mij verstonden. Mensen, die mij zouden ontvangen als een welkome gast. Ik bukte mij over een beekje aan de bosrand en genoot van het verfrissende nat. Thuis... straks was ik thuis... of althans, straks zou ik mij thuis voelen... Deze gedachte liet me niet meer los. Ik bereidde me al voor op de ontmoeting met de indianen. Enkele woorden Caraïbisch zouden voldoende zijn om de kapitein te overtuigen van mijn goede bedoelingen. In een gelukkige stemming richtte ik mij op. Ik stond op het punt de tocht te vervolgen, toen ik eensklaps als in een droom een verschrikkelijke lach over de savanne hoorde klinken. Ik schrok op en keek om mij heen. Voor mij stond, met een duivelse grijns op zijn gezicht, Jacques. Hij bleef maar steeds hetzelfde herhalen, terwijl zijn ogen mij doordringend aankeken:
‘C'est assez, mon ami, het is genoeg, word maar wakker, je weet nog alles wat ik je heb verteld. Alles... Was het een leuke reis door het oerwoud? Ja leuk hè, bijzonder leuk... Hoe vind je mijn fantasie? Organisatiegeest. Wilskracht. Macht!’ Ik wist niet hoe ik het had. Het was klaarlichte dag. Geen mens was in de nabijheid