Hoofdstuk Elf
Het einde van het avontuur
De klopjacht op de bende leverde ondertussen spoedig het gewenste resultaat op: terwijl de misdadigers op een open plek langs de weg waar er schelpen werden opgegraven, de lekke band probeerden te vervangen, werden ze verrast door een politiefunktionaris, zijn kommandant en twee buitengewone agenten van politie. Ze hadden toen geen andere keus dan zich over te geven aan de beambten.
De groep legde een volledige bekentenis af en werd in afwachting van een grondig onderzoek opgesloten. Voor velen was het een verrassing dat deze twee blanken geen echte boeren bleken te zijn, maar Duitse piloten. Het beeld van de enorme zeppelins die in de avonduren altijd boven Groningen geruisloos voorbijzweefden, doemde weer voor hun ogen op. Toch konden ze niet geloven dat de Tweede Wereldoorlog nog steeds haar sporen liet zien, zelfs in zo'n rustig dorpje als Groningen.
Voor de verkenners was het avontuur voorbij. Ze verzamelden zich de volgende morgen voor het schoollokaal en wachten op de bus die hen weer naar Paramaribo zou rijden. Joke, Baltus, Robby en Nora stonden erbij. Soeur Bernadette trok het gordijn opzij en keek naar het vertrekkende groepje.
Frits stapte als laatste in, wierp nog een blik op de wuivende palmen aan weerszijden van de laan naar de kerk, stak zijn linkerhand omhoog en wuifde naar zijn zwijgende vrienden. Hij keek nauwelijks naar Joke. Hij zou het ook niet kunnen, omdat zijn ogen vervelend begonnen te branden. De bus trok op en Frits pakte uit zijn borstzak de brief die Joke hem op weg naar het voertuig nog juist had toegestopt. Hij las de eerste regel: ‘Voordat ik met mijn brief begin, lieve Frits, wil ik je eraan herinneren dat ik je nooit meer wil ontmoeten als je niet op mijn verjaardag komt op 30 oktober. Je weet het, dan word ik vijftien... De patrouille is ook welkom.’
Frits liet zijn blik even over de brief dwalen, glimlachte tevreden en tuurde toen naar de uitgestrekte rijstvelden die op het ritme van de gitaarmuziek voorbijzoefden.