Hoofdstuk Acht
Vaandrig Hinus
Vaandrig Hinus zat achter het stuur van een afgedankte jeep. Die had hij tegen een gunstige prijs op de veiling bemachtigd. Hij keek op zijn horloge en glimlachte tevreden. Mooie tijd dacht hij, het veer heeft prachtig meegewerkt. Nu kan ik de jongens nog in hun aktiviteiten meemaken voordat het donker wordt.
Hij moest lachen om de bezorgdheid van de nonnetjes in Groningen. Alsof mijn jongens kinderen zijn, mijmerde hij. Toch kon hij zich voorstellen hoe de Overste zich voelde. Door haar onbekendheid met de bezigheden van verkenners was elke afwijking van het dagelijks patroon van de jongens natuurlijk een bron van zorg voor haar.
De leider naderde een stuk onontgonnen terrein met veel bos. Plotseling hoorde hij een geweerschot, gewoon langs de weg. Hij remde onmiddelijk van de schrik. Welke gek gaat nu langs de openbare weg jagen? Hij reed langzaam verder en probeerde de jager te ontdekken om hem te wijzen op deze onverantwoordelijke houding.
Wie schetste echter zijn verbazing toen hij achtereen boom een jongen zag staan die, nauwelijks gekleed, op een auto stond te mikken die in snelle vaart uit een afslag kwam rijden. De man stopte zijn jeep onmiddellijk. Hij kon zijn ogen niet geloven: daar stond Frits, de patrouilleleider van de Leeuwen schutter te spelen.
Het scheen de verkenner ernst te zijn, want er klonk een tweede schot en de auto begon te slingeren. De vaandrig zwaaide driftig naar Frits en riep: ‘Hé, Frits ben je helemaal gek geworden? Niet meer schieten, hier ben ik, je vaandrig!’ De verkenner keek op en liet van verbazing en blijdschap zijn geweer zakken. Toen kwam hij vanachter de boom tevoorschijn, maar op dat ogenblik klonk er een schot en de verkenner begon te wankelen.