Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 298]
| |
Myn heer en mevrouw, ge-eerde vrienden!Myne Huisvrouw heeft het voor ons nog veel te vroeg overlyden, der eerwaardige Juffrouw Christina de Vry, zo als ik uit haaren aan Mevrouw Helder hier inleggende las, taamlyk omstandig beschreeven. Wie, indien hy deeze zonderlinge Vrouw gekend hebbe, kan twyfelen, of zy by die standsverwisseling zeer veel heeft gewonnen; en of die kring, waar in zy verkeerde, verbaasd veel by dat overlyden verliest! Myne lieve Vrouw heeft zeer sterke indrukken van haar verlies: ik meende haar wél te kennen; maar ik dagt niet, dat iets, van wat aart, haar derwyze zoude kunnen uit het veld slaan. Zy zit, dikwyls, met haare hand onder haar hoofd, treurig, stil, in gedagten. Deeze verandering in haar gedrag misvalt my! Ik hoop, dat ik, als de tyd die denkbeelden wat gesleten heeft, myn Vrouw weder zal vinden zo vrolyk, zo leevendig, zo schertzend, als zy was, toen wy uwe gelukkige huisgenooten waren, en ieder, zelf de | |
[pagina 299]
| |
ernstige Sytsama, op haar verzot was. - ‘Gy hebt eene waardige lieve Vrouw, Ryzig,’ zeide gy, Mevrouw: 't is zo; maar hoe grootsch ben ik op het Lofschrift eener Mevrouw Helder! Zy maakt byzonder weinig ophef van haare deugd; en is echter naauwgezet in het uitoefenen van haare pligten. Zy kan zich niet ophouden met het waarneemen van die beuzelingen, die echter maar te veel den maatstaf zyn, waar mede men elkanders verdiensten afmeet. Haar oordeel is zo helder, haar hart zo gezond, haare Menschenkennis reeds zo groot..... Maar laat ik niet onbeleefd zyn; ook niet, als ik u toon, dat ik overtuigd ben, dat ik eene waardige Vrouw heb. Gy weet, myn Heer, dat wylen uwe Tante my tot Executeur heeft aangesteld, en gelaste, zo dra zy overleeden zoude zyn, haar Testament, 't welk open in de Secretaire lag, in te zien; het is geheel met haar eigen hand geschreeven, en zeer omstandig. Myn eigen Kantoor geeft my werks genoeg; evenwel aan deezen post zal ik weinig te doen vinden. Alle de zaaken zyn in de grootste orde. Ik heb niets te doen dan uitte voeren, en dan nog naar een eenvoudig wel doordagt Plan. Myne Vrouw heeft my het plaisier gedaan, van het geheele Testament my voor te leezen, dewyl zy de hand haarer Vriendin zo volmaakt wél kent, en het jammer zoude zyn, indien het met | |
[pagina 300]
| |
horten en herhaaling geleezen wierd. Wat zal ik zeggen? Het Testament is zo origineel als de maakster; Menschenliefde en verstand hebben alleen den toon gehouden. Zy heeft het geheel aan u overgelaaten, om haare Begraving al of niet by te woonen; en belooft het voor geen het geringste affront te zullen houden, indien niemand der Rotterdamsche familie, ten dien einde, overkwame. Ik zal by verkorting het een en ander uit dit Testament hier overschryven, uit de Inleiding: ‘Wanneer myn Executeur, of deszelfs Huisvrouw, dit Geschrift leest, zal zy, die het opstelde, reeds in berouw en knaaging, of in zelfstevredenheid en vreugd, ondervinden, of zy onder het vervaardigen daar van, door vooroordeel, booze driften, onrechtvaardigheid, wraakzucht; dan of zy zich door billykheid, waarheid, liefde en dankbaarheid heeft laaten bestieren: maar dan zal het niet meer te herdoen zyn. Dewyl ik, Christina de Vry, niets liever wensch, dan in vreede by myne Ouders verzameld te worden, en vuurig bid, om eenen glansryken ingang in het Koningryk myns Gezegenden Heilands, poogde ik ook hier een gerust geweeten te behouden; zo maak ik, met een bedaard verstand en weegend overleg, aldus myne uiterste Wille.’ ‘Geen aanzien van persoon, noch bloedver- | |
[pagina 301]
| |
wandschap kan my belette zó, en in die orde te schryven, als ik goedvinde. Ik begin des met myne in mynen dienst grysgeworden drie oude Bedienden. Gerrit, myn Lyfknegt, Aaltje, myne Werkmeid, en Grietje, myne Derdemeid, hebben niets te doen, dan ieder hun wooning te gaan betrekken in het Haarlemsche Proveniershuis, welke Wooningjes reeds voor verscheiden jaaren ten mynen koste zyn opengehouden. Ik maak hun ieder alle week een gouden Ducaat; en belast, dat zy, als waardige Bedienden van eene ryke, redelyke Vrouw zullen uitgezet worden. Dit te schikken staat aan myne zeer geliefde Nigt, Mevrouw Suzanna Helder. Verder. Men, zal by hunne inkomst in het Huis, een zeer goede Burgerlyke Maaltyd geeven, aan alle de Inwoonders; geene uitgezonderd.’ ‘Dewyl myne Dienstmaagd Catootje, of anders Katrina Blyaart, die ik met haar zestien jaar in huis nam, en die my nu reeds twaalf jaar, trouw, eerlyk, oplettend, met onvermoeide zorgvuldigheid, alle lyfelyke diensten deed (voor zo verre ik die noodig had,) mooglyk nog wel eens in 't hoofd kan krygen, om met myn Koetzier Albert een weinigje te trouwen; iets, dat ik als dan gansch en van harten toestem; zo maak ik aan Catootje, en aan Albert Geldersman, jeder de som van vyf duizend | |
[pagina 302]
| |
Guldens; nevens een ordentelyken Inboel, (aan de bezorging staande van myne geëerde Nigt Helder,) als ook, eene weivoorziene zindelyke Luiermand, die myne Vriendin Ryzig moet bezorgen. De twee jongere Dienstmaagden, Aagje, myn Keukemeid effectif, en Antje, myne Werkmeid effectif, ieder vyf duizend Guldens, met een Uitzet, op dat zy, indien zy dit goedvinden, naar hun Land kunnen gaan, en by haare braave oude Moeder blyven. Aan twee oude Schoonmaaksters, die ik reeds voor twintig jaar op een Hofje gekogt heb, alle week twee Guldens, ieder. De Weduw van myn Kruijer, Marytje Sloofs, twee Gulden 'sweeks; ook, gelyke som aan de Straatschrobster, en ook twee Guldens aan den ouden Jood, van wien ik veele jaaren groenten kogt; en die nu, ach arm! blind en ziek is! Aan myn aartig jong Fruit-Vrouwtje, uit de Kelder, zes honderd Guldens eens. Myne tegenwoordige Schoonmaaksters, elk twee honderd Guldens. Myn Naaister Mietje, vier honderd Guldens. Myn braave Styfster, Antje Kraaknet, zes duizend Guldens; ook, om dat zy reeds zo veele jaaren de kost won voor een zieke Zuster, en blinde Moeder; en voor 't overige my tot myn groot genoegen bediend heeft. Aan den eerwaarden Heer Jan Willem Heftig maak ik twintig duizend Guldens, en aan ieder Kind een | |
[pagina 303]
| |
Lyfrente van een duizend Guldens; het getal der Kinderen onbepaald.’ Weeshuizen van alle Gezindheden, Armen van alle Kerken, zyn rykelyk bedagt, zo als uit het Testament zelf zal blyken. Maar de Overleedene heeft ook gewild: ‘dat men viermaal 's jaars eene ruime en deftige Maaltyd zal geeven aan alle de arme Broeders en Zusters te Seist; wier droevige en armzalige Eetwyze haar zo wel bekend was.’ ‘Honderd duizend Guldens tot een Fonds, om daar uit zulke jonge Lieden te ondersteunen, die gemoedshalve afstand doen van het Leeraarampt in de Publique Kerk, indien zy in bekrompen omstandigheden zyn, en met veele Kinderen gezegend worden.’ Er zyn nog verscheiden Artikelen, myn Heer, die van een wat te byzonderen aart zyn, om die terloops mede te deelen. Men zou eene dier beschikkingen kunnen noemen: Toevlucht der zwakke of verraschte Deugd. Dit stuk is overwaardig geleezen en herdagt te worden: maar alleen door denkende Menschen. ‘Al haare Juweelen, al haar gemaakt Zilver, alle haare Kostbaarheden, van wat aart ook, moeten getaxeerd en verkogt worden, om een Fonds te vinden, waar uit men stille weldaaden doen kan, aan fatsoenlyke welöpgevoede Vrouwen, buiten haaren schuld in bekrom- | |
[pagina 304]
| |
pen omstandigheden. Dit Fonds moet aangevuld worden tot honderd en vyftig duizend Guldens; 't zy ter haarer ondersteuning, of door het afgeeven van eene zekere voldoende som, om daar mede iets, het zy een Winkel of iets anders, te beginnen; de twee eerste jaaren tegen nul per Cent, en de volgende zes tegen twee per Cent. Maar indien het blykt, dat de Ontfangsters onmagtig blyven, of worden, om de Hoofdsom of Intrest immer te betaalen, zo zal men, uit geenen hoofde ook, haar daar over immer mogen lastig zyn.’
De volgende Artikels zal ik nog aanstippen.
‘Ik maak aan de waardige, by onze Familie zo veel verdiend hebbende Juffrouw Adriana Belcour, de som van dertig duizend Guldens; nevens al myn Linnen tot myn lyf behoorende. Aan myne jonge Nigt Christina Helder, en aan haaren aanstaanden Man, alle de Schilderyen en het Kabinet Printen en Tekeningen. Aan myn jongen Neef Paulus Helder, myne Huizen binnen Amsteldam, behalven het Huis, door my bewoond, dat verkogt moet worden. Aan myne geliefde Vriendin, Mevrouw Alida Ryzig, maak ik myn grootsten Folio Bybel, en alle de Drukken en Formaaten, die ik van mynen vroomen Stichter Kamphuizen bezitte. - | |
[pagina 305]
| |
Aan deszelfs Tante, die gaarn een beuzeling van my begeerde te hebben tot eene gedagtenis, Simon Cleophas wandelende ziel; Schat der Ziele; en de vroome Klaas Stapels Liedeboekje.’ Voor 't overige, eenige mindere zaaken uitgezonderd, heeft de waardige Overleedene tot haare Erfgenaamen aangesteld, den Heer Constantyn Helder, en deszelfs Huisvrouw, Mevrouw Suzanna van Beek.
De schikkingen omtrent haar Lyk zyn deeze.
‘Zindelyk en eenvoudig, meer wil ik niet; en zo het mooglyk is, dan moet ik agt dagen, stil in myn kist, onbegraven blyven. Ik benzo zeer tegen het vroeg begraven, als myne Nigt Helder tegen het vroeg trouwen; en heb maar gansch geen trek, om, voor ik wel ter deeg dood ben, in 't graf gelegd te worden. Myn Lyk moet, geduurende die dagen, in de groote Coupel-Tuinkamer gebragt en gelaaten worden, op dat ik ook nog na myn dood niemand in den weg sta.’ ‘Ik vond altoos iets deftigs, iets welvoeglyks, in 't Begraven met eenen sleep, terwyl de kist langzaam, en stil wierd vooruitgedragen, maar de houdingen der Begrafenisgangers stieten my ook altoos dermaate, dat ik voor veele jaaren | |
[pagina 306]
| |
reeds besloot, om my ongemerkt te laaten Byzetten. 'k Zwyge van de geschillen, die de Hoogmoed en Ydelheid by zo eene ernstige gelegenheid opwerpen. Het geld voor Draagers en Lykbedienaars ligt in myn Bureau in verzegelde papiertjes. Daar ligt ook myn Doodsgewaad in de bovenste Lade.’ Zie daar, myn Heer, het een en ander uit het Testament. Dewyl ik my vleie met uwe overkomst, om de waarde Overleedene nog eens te zien, en verder met my alle behoorlyke schikkingen te maaken, zal ik daar niet meerder uittrekken: dit provisioneel. Mogten alle redelyke Menschen ook in deezen haar voorbeeld volgen; en wy ook aan den kant der tydelyke goederen niets meerder te bezorgen hebben, lang voor de groote Regeerder der Waereld ons uit dit leeven tot een verheevener staat roepen zal! De droefheid over haaren dood is algemeen. - Zou zy niet oprecht zyn? dit kan niet in overweeging komen..... Maar myne Vrouw heeft hier reeds van gemeld. De eerwaarde Dominé Heftig heeft hier zo even geweest, en verzogt de Overleedene nog eens te zien. Hy was sterk aangedaan; ook, zo als hy zich uitdrukte, uit conscientieuse beweegreden. Ik vroeg niets; myne Vrouw wierd over eenige zonderlinge uitdrukkingen een weinigje warm. - ‘Hy hoopte, dat de Overleedene op haar dood- | |
[pagina 307]
| |
bed nog in veelen opzichte van gedagten zoude veranderd zyn.’ Ik gaf hem, met een woord te verstaan, hoe gunstig de zalige Overleedene omtrent hem gedagt had: de goede Man was niet in staat, om iets, wat ook, dáár op te antwoorden; maar de traanen sprongen hem uit de oogen. Met de volmaaktste hoogachting ben ik
Myn heer en mevrouw!
Uw ootmeedige Dienaar,
a. ryzig. |
|