Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 248]
| |
Beekenhof.‘Schryf my veel, schryf my alles.’ - Een klein, een beuzelagtig verzoekje! vooräl nu ik ieder oogenblik, dat ik de pen opneem, my eene schade toebreng, die niet ligt te vergoeden is; want, dan ban ik my zelf uit het gezelschap van de waardigste Vrouw, die ik, ware ik niet Protestantsch, zoude aanbidden, onder den titel van onze lieve Vrouwe van Beekenhof; uit dat eener Mevrouw van Sytsama, uit dat van myne aanstaande Zuster, van eene braave Belcour, om my by de Vrouwen te bepaalen; hoewel myn Heer Helder wel deeglyk met een rooden letter in myn Almanack zal aangeteekend worden. ‘En uit dat van uwe Vriendin Everards!’ ...... Dat heb je eventjes zo wat mis; want dat lief Schepzel dwing ik om by my te zitten, zo dikwyls zy maar half kan; haar gezelschap leidt my niet af; en toch, ik hou zo veel van haar, als zy verdient; dat is, zeer veel. Ik denk zelf, dat ik | |
[pagina 249]
| |
haar wel zal weeten te bepraaten, om, voor ik deezen sluit, u te toonen, dat zy nu wat meer kan, dan nietsbeduidende invitatie-kaartjes en beuzelagtige confidence-briefjes te schryven. Het mag my zomtyds niet van 't hart, om haar naar myne kamer te neemen, zo geduldig, zo geheel onderwerplyk, volgt zy my met haar klein Cherubyntje op den arm; maar alle weezen moet weezen. Waarom zegt zy niet assurant maar weg, dat zy er den hooi van heeft? Nu, dat daar gelaaten. Ik begin zo goed ik kan, (en dat is ligt goed genoeg voor u,) aan u te schryven. Het spyt my toch verbruid, dat de Bruin nu juist begrypt aan de koorts te gaan leggen. Had hy het tot een week na zyn huwlyk uitgesteld, dan had gy hem voetstoots hier naartoe kunnen inpakken, en by hem en chore oppassen. Had gy myn raad gevolgd: drie geboden op één dag, en voor 't bed getrouwd! Nu, 't schaadje niet; die geen goede en verstandige raad wil volgen, moet zien, wat de uitkomst is; ik zal my over u erbarmen, want ik begryp, dat gy toch over uw Heintje wat melancolicq zyt; te méér, daar gy hem nog op eene destance dient te helpen. - Deeze Inleiding zynde afgeloopen, ga ik tot den Brief zelf over. Gy hebt een hoope verstand; maar Joost speelt er mede, indien gy evenwel zo ten eersten zult kunnen zien, waar | |
[pagina 250]
| |
hamer al myn geschryf op zal neerkomen, vooral, als ik begin met de woorden van onzer Tante en Vriendinnes geliefden Heilig, Dirk Rafeldz. Kamphuizen:
Trotsch en bang te zyn met eenen,
Is Menschen, maar bovenäl Vrouwen aart.
Dit Bonnetje zyn wy dien braaven Man verpligt. Gy kent myne oordeelkundige uitlegkunde. Niet? Wel, dan wordt het hoog tyd, dat ik u die vertoon. Kyk dan maar regt uit in deezen Brief; maar, zo gy van de kunst zyt, beschaam dan uwe Meestresse niet. Myne achting voor dien vroomen Man laat my niet toe te denken, dat die eige Man, die, zo als uit zyne Levensbeschryving blykt, zelf zo lang, en zo bedroefd om een Vrouw gesjouwd heeft, zo ongunstig over het beste, het fraaiste deel der Schepping, Milton (ik noem myn Autheur, dan ben ik er af,) zoude geöordeeld hebben. In een handschrift, ruim zo echt en oud, als de meeste onüitgegeevene, die berusten onder den Aards-Ketter Voltaire, (Tante de Vry, weet gy, leert ons, dat er geene andere ketters zyn, dan de Leeraars en beleevers der ondeugd,) en waar van hy spreekt, zo dikwyls hy jonge zotten, die zich een airtje van ongeloof geeven willen, | |
[pagina 251]
| |
zand in de oogen smyt, - nu, in een ruim zo echt en oud handschrift van Vader Kamphuizen, staat:
Trotsch te zyn is aller Menschen;
Bang te zyn óók Vrouwen aart.
De zin, myne aandagtige, is deeze: ‘Het is ja, menschelyk, trotsch te zyn op verstand, schoonheid, sterkte, rykdom, gezach, uitwendige zedigheid, en soortgelyke prulletjes in het ryk der deugd.’ 't Is ondertusschen goed, dat ik dit ter loops aanmerk, dat Jezus de Zoon van Sirach maar een Apocrif Schryver is; anders zou ik gevaar loopen, om dien goeden Man, na dat hy reeds lang het goede van den Hemel geproefd heeft, als een gevaarlyk Ketters-Mensch te vlieden; te meer, als ik Tantes les eens vergat: want de wyze Zoon van Sirach spreekt hier Kamphuizen netjes tegen. Hy vraagt: waarop verhovaardigt zich stof ende assche? De opgewarmde vraag: zyn de Vrouwen dan Menschen? is zeker te zot, om tusschen ons op de baan te komen. Laat het ons genoeg zyn, dat een Kamphuizen de Vrouwen zeer zeker voor Menschen hield, want hy zegt duidelyk: óók der Vrouwen aart. Men zegge niet, dat hy de Vrouwen nog een gebrek meer te laste legt, dan de Menschen; wel gansch niet. Hy schryft der Vrou- | |
[pagina 252]
| |
wen alleen eene eigenschap toe, die haar tot tegenwigt voor dat gebrek dient, dat zy (arme slooven) met den Mannen gemeen hebben. Luister eens. De Vrouwen zyn bang; dit maakt, dat zy haar vertrouwen niet in zich zelf zoeken; dit maatigt die trotschheid, die zy met het Mannengedoente gelyk hebben, en brengt het tot den peil van gegronde hoogachting voor zich zelf; een bron, zo ryk in duizende goede uitkomsten en edele daaden. Er is echter nog eene de Vrouwen karakteriseerende eigenschap, waaröp de vroome Man niet gelet heeft; en welke is die toch anders, dan de - Nieuwsgierigheid. Evenwel, want ik moet onze hedendaagsche Mannen recht doen, deeze eigenschap hebben zy zo al taamlyk wel afgeneust; en nog al potzig nageäapt. Lees, heb gy den lust en moed, maar eens dat Legio geleerde, geestige, Theologische, Zedekundige, Natuurkundige enz, enz, enz, enz. - kundige werken, die zo al daaglyks in de Couranten geadverteerd worden. Spreek, over alle die heerlyke stukken, lieden, die by een gezond verstand ook taalkennis hebben; dat is, die meer weeten dan gy en ik; zy zullen u zeggen, en dat is erger! bewyzen, dat alle die werken vrugten zyn van het kennen van verscheiden taalen en van de nieuwsgierigheid. Hoor, Kind, toen ik het eerst met behulp van iemand, die meer wist dan ik, daar | |
[pagina 253]
| |
agter kwam, stond ik zo taamlyk zot te kyken. Wat was ik verbaasd, toen ik merkte, dat alles, immers verre het grootste gedeelte, wat in die werken voor spikspelder nieuw verkogt wordt, gevonden wierd in Boeken, die, of niet in onze taal geschreven, of in Boeken, die niet meer geleezen worden. Lees het Engelsche werkje van - hoe hiet hy nu ook? - nu, gy weet het wel - Over de Bezetenen; en gy leest niets, dan het geen onze Amsteldamsche Duivelbanner, Bekker, al voor circum circa een eeuw, op de daken gepredikt heeft. Zo gaat het ook met het Boekje, daar onze Oom, de Kapitein, uit leest, dat er geen Duivel is. Ja, zo gaat het ook in andere vakken. By voorbeeld, men belooft ons een geheele nieuwe Leer der zaligheid, gepuurd uit het Euangelie. Ik, Malle daar ik ben! zend myn knegt cito om dat Boek; en beloof er my veel van, (om de rarigheid, meen ik,) en zie daar! ik lees er niets in dan oude waarheden, waaröm men voor een honderd jaar of twee de goede Menschen als vliegen vermoorde. Zo dat, Kind, de nieuwsgierigheid der Mannen veroorzaakt veel kruis en hartzeer aan Leezers, die geene dan de taal van hun land kennen. Die vroome lieden gaan heen, en leezen een Boek, 't geen voor hun nieuw is; zy leezen het des met een te grooter smaak en gut; zy spreeken over dat Boek met lieden, die taalkundig zyn, - zie daar, weg is de pret! | |
[pagina 254]
| |
want het antwoord is: ja, 't is mooi, 't is goed, 't is wel gezegd; maar ik las het reeds voor twintig of meer jaaren in 't Engelsch, in 't Fransch, in 't Hoogduitsch; en toen hoorde ik reeds dikwyls, dat het of uit het Latyn gestolen, of uit het Grieksch gevolgd was. Kortöm, Nigt West, aan de nieuwsgierigheid der Mannen zyn wy alle onze oude verhanselde Boeken met splinter nieuwe tytels verpligt. Lees en oordeel. Gelyk nu de trotschheid der Vrouwen ongelyk veel beter en draaglyker is, dan die der Mannen, om dat zy in de Sexe door eene zagte blooheid getemperd wordt, zo is ook der Vrouwen nieuwsgierigheid oneindig beter, edeler, loffelyker. Zy is veel weeliger, veel ryker, veel werkzaamer; en, om de klap op den Vuurpyl te laaten volgen, veel nuttiger; zy heeft veel meer van de wyze Athenienzers. Wy, Vrouwen, willen gaarn wat hooren, en wat zeggen; maar wy bemoeijen ons niet met dingen, die oud en duizenden bekend zyn. Dat is voor ons veel te laag, veel te gemeen. Onze nieuwsgierigheid moet gaan omtrent voorwerpen, die in geene Boeken, in geene Taalen gevonden worden. - Gansch niet; wy zyn groote liefhebsters van wat nieuws te hooren en te zeggen. Wy klungelen niet zo wat heen en weer in de duistere doornagtige hoeken der staatkunde; wy snuffelen niet in de kabinetten der Vorsten; wy babbelen niet over | |
[pagina 255]
| |
zaaken, die wy niet verstaan; neen, onze kring van werkzaamheid ligt in de gezelschappen, en binnen de grenzen des huisselyken levens. Daar vinden wy schatten van allerlei nieuws; en overvloedige stoffe voor onzen schryf- of praatlust. Wy (zo lang wy als Vrouwen ageeren,) schryven geene Couranten uit publique Nieuwspapieren, geen Couriers, geen Posten, geen Staats-secretarissen: wy steelen de lieden het geld niet uit den zak door opgewarmde Placaaten en Resolutien; ook niet, al weeten wy, dat men daar uit eens eene nieuwe Vaderlandsche Historie zal opmaaken; en gevolglyk tweemaal het zelfde uitventen. Neen, wy schryven (uit den den schat van ons hart,) oude dingen en nieuwe dingen; wy schryven over het geen wy zien, hooren, opmerken, en zeer dikwyls maakt één goede inval alles goed. Wy schryven dus zuiver, echt, onvervalscht nieuws. Dit is ook de reden, dat elk hupsch Man, die een goeden smaak heeft, - (de bepaaling van goeden smaak staat billyk aan ons, wyl de Vrouwen de gunstelingen van smaak zyn,) - het wel degelyk van zyn belang acht, om, zo dra wy iets opperen, zyn Boek toe te doen, wel overtuigd, dat het geen wy te zeggen hebben, veel intressanter, veel mooijer, veel beter voor hem zyn moet; en zo al geen ouder Waarheid, ten minste nieuwer Nieuwigheden zal behelzen. Hoe gaarn de Mannen - (tusschen ons, | |
[pagina 256]
| |
myn lieve West, gezegd,) - de Mannen het nieuwe voor het betere verruilen - ach, myne heele lieve! - zo zou Wim zeggen, als hy u iets beduiden wilde. Om alle deeze redenen zal ik u des een verhaal schryven van het geen hier, met betrekking tot onzen Bruidegom en Bruid, zo al voorvalt. Ik weet, dat gy, nu gy toch zelf uw deeltje hebt, hartje, myn Wim wel ten vollen gunt aan het uitmuntende Chrisje Helder; die, ik moet haar óók recht doen, myn Broertje, zo als hy nu is, in allen opzichte verbeterd door eigen ondervinding en waereldkennis, ten hoogsten verdient... Kyk maar zo barsch niet. Wim is toch wat meer dan een alledaagsche Jongen; en dit zegt nu al zo iets meer dan niet met al. | |
Ten vervolge.‘Schryf Pietje.’ - Niemand thuis! - ‘Schryf Renard.’ - Geen gehoor! - ‘Mevrouw Everards, gelieft gy eens de pen op te neemen, en my aftelossen.’ - En wat, denkt gy, kryg ik ten antwoord? ... Een assurant: neen ik. - Wat beleef ik al! .... Renard zelf rebelleert tegen my! - En over haar hief ik echter altoos den Scepter op. | |
[pagina 257]
| |
‘Ei lieve, Mevrouw van Sytsama, beschryf onze jonge Luidjes eens; ik versta my zoo slegt op het maaken van Portretten in den smaak van van Dyk.’ Mevrouw van Sytsama lachte om dien inval, en heeft de loosheid van door te dryven, dat ik my diverteer met dit verzoek. Betje Maatig, een lief aartig Kind, dat hier ook gelogeerd is, heeft naauwlyks tyd om adem te haalen, zo druk heeft die het met Renting, of liever hy met haar. Nu, mondje toe, alles is nog zo duister, zo schemeragtig. In vredes naam dan, al weer voort met myn pen: maar niet te vitten, hoor je wel; want ik geef u de dingen zo maar ryp en groen, zo als zy my voorkomen. Gy weet dan, dat myne Mama met haara n, en myn ander ik, verzeld van het Haagsch Platje, in de koets van Ryzig, voor uit reeden? Dat myne eerwaardige Vriendin de Vry, Tante Martha, Oom, ik en myn kleinen Booi in de koets van Juffrouw de Vry volgden, en dat er een ligt rytuig met de broodnoodigste Domestiquen wierd ingepakt. Dit alles hebt gy niet gezien, om dat gy by de Bruin waart, die den gekken inval kreeg, om nu juist zwaare koortzen te hebben. Ja, dat kan ik niet vergeeten, om dat gy nu niet meê kunt gaan. Deftig reeden wy de Haarlemmer-Poort uit, elk even wel gehumeurd; onze Gerrit zelf was puur potzig op zyn wys, als hy zo eens aan onze | |
[pagina 258]
| |
koets kwam gluuren. Maar ik zou zo doende te lang onderweg blyven, en wy moeten nog voor den avond op Beekenhof aankomen. Een woord van Tantes pragt ... doch dan zoudt gy mooglyk gaan denken, dat er nog van den ouden zuurdeeg in my aan 't gesten raakte; en waarlyk, ik heb de braave Vrouw, zo al niet met eerbied, ten minsten met achting, met groote achting lief. De Vrouw had van haar groene Damaste Geer-Japon een Sak laaten maaken, zo veel goed had zy er van leggen; en ik twyfel zeer, of de Naaister my niet wel verstond, en geen draad van de Geer-Japon gebruikt heeft. Onze Kaptein zat er deftig in; juist zo als hy voornam, toen ik hem te Bruiloft noodde. Onze Vriendin de Vry toonde in haar agt- en- zeventigste jaar, dat zy nog smaak had, en gezond oordeel, om dien op haare jaaren toetepassen. Zy had een kostbaaren zwarten Zyden Sak aan, een kneep-mutsje op, met een wit lindje. Haar Linnen en Neteldoek schitterden tegen haar schoon eerwaardig blymoedig gelaat, en nu nog fraaije handen en armen. Geen Orloge, geen Ringen, geen Sieraaden, hoe genaamd, was aan de geheele eerwaardigheid te vinden: 't geen met onze Tante sterk contrasteerde; die glom van al de Juweelen, en op de eene zyde een zwaaren Gouden Beugel, waaräan een met de vlamsteek genaaide en in een Chitze zakje bewaarde Beurs droeg, terwyl de andere zyde ge- | |
[pagina 259]
| |
drukt wierd door een welgegarneerde Zilvere Sleutelring. Ooms beenen versierd met Gouden Kuit-Gespen, aanzienlyk van gewigt en omtrek. Maar, dewyl hy by hoog en laag geen lubben had willen aandoen, zo had Tante, vreezende dat het gezelschap zulks voor een affront mogt aanzien, zorg gedragen om dat weer goed te maken, en ten dien einde haare eigen armen versierd met drie hoog kostelyke geborduurde Lubben. Myn kleine Booi zat tusschen Oom en my benaauwd genoeg; maar dat kon niet anders, en hy hield zich nog al wel, om dat Tante, die over hem zat, een trommeltje met kaakjes had meêgenomen, zeker uit vrees, of hy, tusschen Amsteldam en Haarlem, ook wel iets zoude kunnen opdoen. En hoe, denkt gy, dat ik er uitzag? Als een Moeder van twee Kinderen, geheel en négligé. ô Ik weet wel, dat my niets mooijer kan staan dan eenvoudigheid; en dat ik er maar by verlies, als ik my laat zien in een kostbaar opzichtig Gewaad. Myn hoogmoed besteed ik aan myne Kinderen; die met smaak te kleeden, en wel voor te doen streelt my; en ook, myn Bram is geen zier opschikkig, weet gy; zo dat, Kind, aan ons was niets te zien, dan een paar zeer daagelyksche Menschen. Zo kwamen wy op Beekenhof aan. Jan was zeer wel gehumeurd: het schynt, of zyne pleisterplaats, dit leven, hem maar schoon gevalt. Gelukkig voor hem, niet waar? Wy reeden langzaam | |
[pagina 260]
| |
de laan door, tot voor het huis; daar wierden wy, in de regter vleugel, ontfangen door de waardige Eigenaars van dit Aardsch Paradys, en door de Bruid en Bruidegom. De avond was ongemeen schoon, en de geheele zichtbaare waereld sluimerde zo al zagtjes in, bescheenen door het helderste Maanlicht, 't welk ooit een zuiveren Hemel verheerlykte. (Hoe bevalt u zo een schepje Poëtisch Prosa?) Ik (wat ben ik toch een Hans onverzaagd, als het op 't nypen komt!) ik was zo ontroerd, toen ik myn eenigen lieven Broeder zo gelukkig zag, dat ik maar weinig praats had. Chrisje zag er uit, als de eige Zuster van Venus; hoewel er toch iets van Juno's maagschap in doorstraalde. Zy was in Oostindiesch wit geborduurd Neteldoek, en voorts met Gaas, en zagte strookleure Linten gegarneerd, met een bouquet van fraaije bloemen, onächtzaam op haar sneeuwwitten boezem. Zy omhelsde my - als de Zuster van haaren Willem; meer kamik daar niet van zeggen. Mevrouw Helder leide haare Tante naar een Fauteuil; de oude Dame was zeer blymoedig, doch vry wat vermoeid, en begaf zich spoedig naar haare kamer. Maar ben ik niet gek, dat ik u zo alles ga zitten schryven? Daar ik zo veel verzuim, en u immers alles kan vertellen, als ik thuis ben? Myn Heer en Mevrouw Sytsama kwamen den volgenden middag. Chrisje presenteerde my haar Vrien- | |
[pagina 261]
| |
din. Mevrouw Sytsama sprak my aan op eene wys, die my byzonder met my zelf te vreeden deed zyn. Myne Vriendin Everards was alles in allen. - Gy kent haar. Nog een weinig, en dan groet ik u voor eerst, hoor. Gy wilt volstrekt weeten, hoe of Wim zich houdt? Hoe denkt gy? ... Maar ik wil u niet plagen; gy weet het toch niet. Herinner u alleen, dat alle zyne aandoeningen heevig zyn. Hy voelt geheel alles, wat hem treft. Zyne vreugd besteeg ook dat peil. Hy had (want ik bekeek hem eens op de keper,) iets vermoeids, iets verzufts. Hy verloor zich in zyne gedagten; hy raakte de grenzen der dierbaare zwaarmoedigheid; gy weet, Keetje, zo noemde hy eens die mymering, waar uit gy en ik hem lachten? Het zien, het ontmoeten van zo veele Persoonen, die hem allen in hunne betrekkingen waardig zyn, bragt hem wel weer thuis; doch 't was juist, als of hy dit met moeite deed. Het Bruidje gedroeg zich veel verstandiger: geen wonder: Vive la Sexe! - Haare oogen schooten echter van tyd tot tyd glansen, die alleen door de uwe zyn naar te bootzen; terwyl een zagt rood op haare wangen bloosde. Nog zegen ik den inval, om Oom en Tante te verzoeken; die eer komt my toe, van zo veel dienst waren zy, om myn verstrooiden van gedagten by ons te rug te brengen. Wel, Neef, (zei Tante,) nu ben je de Bruigom, en je onder- | |
[pagina 262]
| |
vind, dat die wel doet, eindelyk wel wedervaart, want zo als Salomon zeit: eene deugdzaame Vrouw is van den Heere. - En zei Oom: dat zeg ik ook; want jy, Bruid, hebt by myn ziel zo veel van een Engel, dat ik niet weet, hoe of Neef onzen lieven Heere God ooit genoeg kan danken. Nu, ky heeft genoeg om je gesloofd en gesjouwd. - Ja, (zei Tante,) al zo veel als Jacob uit den Bybel om Rachel; zo als ik in Catz zyn Trouwring wel geleezen heb;’ enz. En toen gaf zy Willem een oud vaderlandsche kusch. Met je premissie, (zei Oom,) ik moet jou, schoon Bruidje, ook ereis kusschen, al is dat onder de Grooten zo geen fatsoen. Chrisje kuschte den eerlyken goedhartigen Man (zo waar ik leef!) weerom. Zy dagt zeker, ô dat Diefje! aan het kleine Kamertje, daar Tante Willem op wilde verschuilen. Toen nam Oom myn Jantje op den arm. Kyk, zulken platje moetje ons ook in de familie geeven, of ik zal maar niet in myn schik zyn. Chrisje bloosde. Wel foei, Man, (zei Tante,) je ziet ook geen steegen voor straaten. Kinderen zyn een erfdeel des Heeren. - Ja, ja, (viel hy er op in,) jy zult my het woord niet leeren uitcyfferen; ik weet wel, dat die op God betrouwt, wel bouwt, en daar mee uit. - Maar ik kan u onmooglyk alles schryven. Leg daar, pen. | |
[pagina 263]
| |
Ten vervolge.Nu wil ik schryven, en dat zo op heeter daad. ‘Myne eerwaardige heeft gesproken.’ Deezen morgen in de groote eetzaal komende, zat zy al in order. Myn Broeder zat ter zyden van de Bruid een weinig meer voor haar. Ik zag, dat zy toen juist zyne hand in die van Chrisje lag; en met eene haar natuurlyke minzaame meerderheid, hoorde ik, dat zy met eene zagte doordringende stem zeide: Lieve Kinderen, de verbintenis, die gy aangaat, stelt u hoogstwaarschynlyk in betrekking met geslagten, die nog niet aanweezig zyn. Vergeet nooit, hoe veel gy tot het waar geluk van die allen zult kunnen toebrengen. Laat deeze gedagte een werkzaam beginzel worden, om u altoos op de beste wys deeze groote pligten te helpen voldoen; en dan zult gy waarlyk, wat ook uw lot zy, gelukkig blyven. Deugd is zaligheid, maar er is geen deugd zonder vastheid van geest. Vergeet nooit, dat onze deugd zo wel door voorspoed beproeft, als door tegenspoed gesterkt wordt. Bemint malkander met de waardigheid van redelyke Menschen; en als gy de levensreis aflegt, zit dan op uw graf met die stille gerustheid, waarmede ik op myne rustplaats zie. Zy zweeg, en kuschte beiden de jonge lieden, die haar met eerbied, met liefde, | |
[pagina 264]
| |
met dankbaarheid beschouwden. Nooit zag ik ryker grouppe! en nooit, zeggen de Kunstenaars, zo veel éénheid in de daad. Geene geringe vertooning maakte in deezen de uitmuntende Professor Maatig; terwyl hy, als 't ware, grootsch op zynen Leerling, Willem stilzwygende beschouwde. De Boezemvriendin der Bruid viel haar om den hals, boog zich voorwaards, zag haar in 't gelaat, drukte haar aan haaren boezem, maar zweeg. Nooit zag ik de vriendschap zo waarlyk geheel ziel. - Oom de Harde liepen de traanen over de wangen, terwyl hy poogde te lachen, maar 't mislukte hem. Wel, Gerrit, (zei hy,) dat is immers mooi, Jongen; als ik dit zo over kyk, zou ik wel haast denken, dat het hier wel een klein beetje naar den Hemel lykt. Professor, jy moet dat nu niet hooren. Zie, ik praat er zo maar wat in om, maar waaragtig, ik meen het. Zie, ik merk wel, dat Martha en ik hier zo maar de minste in de Cajuit zyt: dat schaadt niet; ik ben zo gelukkig, als of ik al zyn dagen zelf de Bruigom ben: wat zeg jy, Moeder? - Moeder wenkte, dat hy toch zwygen zou. Hy zweeg ook. Chrisje ging naar myne Mama, omhelsde haar; zo deed ook Willem; maar dit tooneel was deeze tedergevoelende Vrouw te sterk: zy was verpligt zich te absenteeren, en iets te gebruiken. Beiden gingen met haar. Ik bleef: my dagt, dat | |
[pagina 265]
| |
was best zo. Myn Ryzig en Sytsama waren geene figuranten. Zelf onze jonge Helder was ontroerd; zyne Moeder zag dit, dagt my, met een genoegen, daar wat veel verwondering in doorstraalde. Bram, toen myn Broer in de kamer trad, omhelsde hem, en zei zo wat; ik geloof - veel geluks! maar, ofschoon hy wel kan praaten, scheen hy dat talent nu op zyn Kantoor gelaaten te hebben; althans ik hoorde er weinig van, maar Willem boog, en kuschte zyne kand. Ik ga wandelen; hoe vaart de zieke?
Onze maaltyden, want wy eeten en drinken op zyn tyd, overtuigen my, dat wy hier evenwel niet in den Euangelischen Hemel zyn. Zy hebben echter veel van die, die Lavater ons belooft. Gy weet, dat de goede Man daar ook nog wat te schaften verwagt? Niemand eigenlyk vol gekleed, allen echter als fatsoenlyke lieden, die er wel uitzien; allen in een vrolyken luim. Verbeeld u gryze Ondervinding, goed Oordeel, waar Vernuft, gezonde Deugd, blyde Scherts, en hollebollige Welmeenendheid; dan zult gy zo iets van onze byeenkomsten zien: maar vergeet niet myn twee Jongens er by te plaatzen. | |
[pagina 266]
| |
Vervolgd door Mevrouw Everards.Uw Nigt dwingt my om te schryven. Wat kan men tegen haar doen, als zy zich van haare grappige meerderheid bedient? En ook, zy maakt het wel; ik zie, dat zy reeds zestien pagina's geschreeven heeft. Wat moet ik schryven? vraag ik? - Dat wy (geeft zy my ten antwoorde,) hier allen huisselyk, aan ééne tafel, theedrinken. - Daatje! - als of ik zeggen wilde, wat zal dat... Kom Renard, ik zal u dat beduiden; schryf dan maar het geen ik u hier over zeggen zal; dat zal u nog al helpen, myn Kind; want, schryven moet gy. - Het volgende copieer ik zo woordelyk ik maar kan. Ik heb een ouwen hekel aan dat ongezellig zitten in een cirkel; waar in de knegts als dwaalstarren heen en weer loopen, nu elkander aan botzen, dan een halfvol kopje koude Thee presenteeren, dat ik dan, om myn fatsoen by die gaapstokken te houden, staatig en met een fyn mondje moet indrinken. Leeve de braave Mevrouw Helder ook, om dat zy ons toestaat aan ééne tafel te zitten, en als goede Vrienden elkander de kopjes toereiken en toeschuiven kunnen; ja, er eens een ombrussen; ô dat heeft ook al zyn pret in. Dikwyls maakt het een slapend discoursje weer | |
[pagina 267]
| |
wakker, 't geen een daaglyks Menschenverstand bevatten kan. By zulke gelegenheden hoort men vreemde avontuuren, die er op de zee des huisselyken levens voorvallen. - Zo als, hoe of men eens een kop beste super fyne Thee over een hair fyne zakdoek, of over een neteldoeke Levite kreeg, en er de vlakken niet kon uitkrygen. - Hoe of men weder eens het ongeluk had, om een schoteltje te breeken, waar men nergens buiten Saxen eene voor in de plaats kon krygen. Hoe de Meid eens met een vol Thee Servies van de trappen viel, alles aan gruis; (het Thee-Servies, meen ik.) Zulke zaaken zyn ryk in bedenkingen, en brengen zo iets vertrouwlyks over het gezelschap; iets, dat by zulke gelegenheden wel aartig is. - Ik, die heel familieziek ben, en ieder gaarne stof tot blydschap aan de hand geeft, bragt gistren wel met oogmerk zo een historietje voor den dag, om myne Tante Martha ook eens occasie te geeven, het een of ander te zeggen. By zulke gelegenheden kan elk meedoen, (juist of men op het Ganzenbord speelt,) elk weet wat, elk steekt zyn beentje uit. En ik wilde de talenten der goede Vrouw ook uitlokken, en onze eerwaardige, die myn oogmerk zag, keurde dien met een stillen glimlach, dien ik verstond, zeer goed. Laat eens leezen, Pietje..... Wel, zie zo, dat gaat heel goed. Kom, schryf nog wat voort. Na den maaltyd neemen wy allen eene wandeling. | |
[pagina 268]
| |
Deezen namiddag wandelde de Heer Helder met Ryzig, (want ieder zoekt zo al de zyne,) zy hadden het zeer druk; of zy over de Inënting, den Oorlog, of over de Vrouwen spraken, weet ik niet; ik denk over de Vrouwen; om dat zy beiden zo heel staatig in gesprek waren. Myne Vriendin de Vry, Mevrouw Helder, en myne Moeder trantelden zo wat onder het zwaar Eikenloof. Ik hoorde de woorden: Huwlyk, Huislyk Geluk, Vryheid, Kamphuizen. Maar zy spraken te fatsoenlyk zagt, om het verband, waarïn dit alles stond, asteluisteren; 't spyt my, want het zal zeer goed gezegd zyn, wat zy zeiden. Kolonel Sytsama, Everards, en de Bruigom wandelden heen en weder; ô zy spraken over het sentimenteele; dat zag ik zo duidelyk, dat ik wel zoude kunnen zeggen, wat er voorviel. De Bruid en haare Vriendin stonden arm in arm; ernstig minzaam: de eerste wenkte een traantje weg, en de jonge Vrouw zal zeker haare aanstaande Kraamkamer gemeubileerd hebben. My dunkt, er zyn zo veele aanleidende omstandigheden by Mevrouw Sytsama. Vader en Oom zaten by den Vyver uitte rusten, verzeld van Tante, die aan een witte gaaren Slaapmuts breidde, en van tyd tot tyd de happende Visschen uit een schoon peperhuis wat brood toewierp. De twee Mannen behielden, dunkt my, van dien schoonen Vyver niets, dan dit denkbeeld: Water, en een Schip uitrusten. Ik | |
[pagina 269]
| |
klungelde met de Kinderen naast myn ouwe getrouwe Renard, die haar Cupidootje ook op den arm had, zo maar zoetzappig voort; ik voelde, dat ik haar nooit zo lief had ..... 't Is raar, maar een Mensch wordt hier (zou onze Vriendin zeggen,) zo gestemd, zo bereekend voor alle zagte, vriendelyke, heusche aandoeningen. Wy praaten altyd van onze Kinderen, en ook wel eens van ouwe dingen, en dat niet zonder te zeggen: hoe zot waren wy evenwel, toen wy zus, toen wy zo, toen wy hier, toen wy ginter waren! Zie, meê gezondigd, meê geboet; wy hebben zo geen reden om elkander te vlieden, of te mistrouwen; wy waren beiden het geen gy by ondervinding zo wel kent. - Wy waren beiden - Gek!
Ik neem de pen weder op; en het kan nog maklyk gebeuren, dat gy te veel reden hebt om over myn geschryf dan over myn verzuim daaromtrent te klagen. Onze alleräangenaamste uuren zyn des avonds; dan hebben wy een Collation, en geen een Knegt in de kamer; dan gaan alle hartendeurtjes open, en allen zielen-venstertjes niet minder. Maar hoe er ook geboezeld en uitgehaald wordt, er is niets onreins in. Het Huisraadje is wel onderscheiden, en van verschillenden datum, doch de Boel is helder. Ik las eens | |
[pagina 270]
| |
een geestelyk Vodje; ik meen het Harten Boekje; waarïn onze lieven Heer (zeggen de Lutersche Christenen, als zy van Jezus spreeken,) veegde, raagde en glazenwaschte; uit die harten rolde en viel een hoope vullis en ontuig, van Slangen, Vleermuizen, Rotten, Spinnekoppen. Nu, die vertelling kon ik ook wel gezwegen hebben; maar het Boekje is wel bekend, en dient ook al ter wonderlyke stichting. Mevrouw van Sytsama en ik hebben elkander al heel lang waargenomen. 't Is niet onmooglyk, dat er ergens in een verholen hoekje nog een klein klein spinnetje gezeten heeft. Nu zyn wy zo vry, eindelyk, zo vry geworden, dat wy belyden ... en wat? dat wy niet gunstig over elkander gedagt hebben, toen wy voor een jaar of zes of agt elkander ontmoetten. Onze oogen ontmoetten elkander dikwyls, vooräl, als zy over my zat. Ik moest meer doen. Ik omhelsde haar eens; zy stond verbaasd; doch de welleevendheid verborg deeze opkomende verbaasdheid; en zy beantwoordde myne omhelzing. Wy verstonden elkander ten vollen. | |
Ten vervolge.De knoop is gelegd! Professor Maatig heeft het beminlykste Paar, dat er na Adam en Eva trouwde, in den Echt verbonden..... ô Myn lieve | |
[pagina 271]
| |
West, er is iets ernstigs in deeze plegtigheid. Ik zag dat nooit zo in, als nu; maar er u meer van te zeggen, kan ik niet. De tyd is my te kostelyk; en hoewel ik niet schrikkelyk nederig ben, zo weet ik echter, dat ik het talent niet heb, om aan zo een onderwerp recht te doen. Myn lieve Willem is geheel zwygende liefde; hy wandelt daar, zie ik, met zyn Vrouwtje aan zyn arm... hy kuscht een traan van haar gelaat ... Ryzig staat by my ... houdt zyn arm om my; zegt: - wy zyn ook gelukkig, myn lief. Ik smeet de pen neer, en omhelsde hem met een een geheel open hart, zyn sterk geteekend Manlyk gelaat met myne wang aandrukkende. Gelukkig, ja, myn waarde Man, dat zyn wy; dit heb u te danken; maar ... ik ben geen Chrisje. - Gy zyt myn alles, (hernam hy,) gy zyt de Moeder van myn Kind-, de Vrouw van myn hart..... Geen Bruilofts- Vaerzen. Zelf geen onnoozel Klink- of Keer- of Naam- of Kreeft- of Ketting-Dichtje; wat is 't goed, dat ik altyd vooruitzorg! Tante de Vry heeft daar, met eenige verandering, het Goê wensch van haaren Dichter voorgeleezen. Men zou een speld hebben hooren vallen, zo stil was het; ik ben er nog van onthutst. Tot morgen; want om geen duizend duizend Vriendinnen verliet ik nu het gezelschap. | |
[pagina 272]
| |
Gy begrypt wel, hoop ik, dat van daag geen Cour gehouden wordt. Alle de felicitatien, al de in 't oog vallende pracht, die men by zulke gelegenheden vertoont, is reeds in de Bruilofts dagen besloten geweest. Mevrouw Helder gaf my de reden van deeze haare schikking; en dewyl ze my voldeeden, zo zult gy er u ook mede dienen te vergenoegen. Veel had ik te schryven; doch dit is 't juist, waarom ik niets meer hier byvoeg. | |
Ten vervolge.De kunst om te verveelen bestaat in de zucht om alles te zeggen, wat men over iets zoude kunnen zeggen, immers voor die misselyke Vrienden, die zo gaarn zelf iets denken by 't geen zy leezen. Ik zou u anders moeten vertellen, dat de Bruidegom en Bruid door de Moeders in hunne Kamer gebragt wierden, niet laat over middernagt. Dat wy, toen onze Tante de Vry in haar Kamer ging, allen by elkander bleeven; en dat Kolonel Sytsama met my het eenvoudig Bal opende. Dat de Heer Helder, (de Vader,) met Mevrouw Everards volgden. Maar dit alles was veel mooijer | |
[pagina 273]
| |
om te zien, dan om te leezen. Ik laat dit des in de schaduw van myne schildery. Mevrouw Helder leidde ons, dat is Mevrouw van Sytsama, Everards en my, in de slaapkamer, zo rasch myn Broeder opgestaan was. Wy vonden myne Zuster in het Kabinetje, met oogmerk om haar morgen Toilet te maaken. Ik vloog naar haar toe, noemde haar myne lieve Zuster. Zy bloosde; maar gaf my dien zelfden naam wederom. Mevrouw van Sytsama liet my den voorrang; zy wist wel, dat zy er niets by verloor. Everards liepen de stille oogen zagtjes over, toen zy de jonge Vrouw omhelsde. Lonne, die als eene mindere Priesteres der Kleedkamer gereed stond, wierd weggestuurd; en wy hadden met ons drien het verrukkelyk vermaak, om onze nieuwlyks ingewyde in den Huwlykenstaat zelf alle eigenhandige diensten te doen. Zo gingen wy met haar naar de groote zaal, toen de jonge Man ons tegen trad. Myn lieve Willem! - Meer kon ik, meer kon niemand zeggen. Zyn hart was vol. Hy wierp zich in myne armen, kuschte my, kuschte de twee Dames, en Chrisje zyne hand biedende, leidde hy haar in 't gezelschap. Tante de Vry stond van haar fauteuil op..... Maar verbeeld u dit alles liever zelf; vergeet maar niet, dat allen even gelukkig, even aangedaan waren over het hoofdgeluk, (om het zo te noemen.) Het geen gy u niet kunt verbeelden is dit. Wil- | |
[pagina 274]
| |
lem vond in de zak van zyn ochtend kamizool een overschoon goud groot met zwaare diamanten versierd Orloge, dat gemaklyk voor een Tafelwerkje kan passeeren; en aan het adres der Bruid kwam, terwyl wy dejeuneerden, een dubbeld keurlyk Oost-Indisch Porceleine Tafel en Thee Servies, met een snoer kostbaare Paarlen. Hoe vind gy die zet van onzen Oom en Tante? Wel verbruid! en daar had ik niets van geweeten; dat 's geniepig. Nu, zy weeten ook niets van myn Gedicht, dat ik op het dessert leezen zal, dat's quitte. | |
Vervolg.Het Vaers heeft zyn effect gedaan; als gy eens niets beter te doen hebt, kunt gy 't leezen, hoor! Deezen avond bragten wy zo geheel naar onzen zin door, als een der voorigen. De Heeren bedienden. Niemand stond het gracelyker dan myn Broer; en Oom de Harde dronk een glaasje te meer, zei hy, om dat hy zo fiks met de schenkery stond. Morgen, neen overmorgen, vertrekken wy naar Amsteldam, zo omtrent, als wy gekomen zyn. Van Oldenburg zelf heeft hier zo opgeruimd geleefd, of er geen kantoor in de waereld was; en de Brieven voor hem en Ryzig wierden alle morgen expres van het naaste | |
[pagina 275]
| |
Posthuis gehaald: men heeft hier overal attentie voor. Op morgen worden alle de bedienden, de Tuinman met zyn Huisgezin, en alle de Werklieden, met hunne Vrouwen en klein gespuis getracteerd. Ieder krygt een halve ryder, van de meeste tot de minste. Dat zal een Comedie voor my zyn! Of ik drukte zal hebben! Chrisje zelf heeft aan de tafel helpen opsieren, en Tante de Vry worde waarlyk vyftig jaar jonger van genoegen. Wy zyn allen gelukkig, zuchtte de zoetaartige Everards. En wat zeide uwe stoute Vriendin? Ja, Kind, beb maar geduld, aan alles komt een einde. Over de waardige Juffrouw Belcour schryf ik thans niets; gy kent haar nog niet genoeg, om haar recht te doen. Gy dienst eerst meer te weenen, in welk eene betrekking zy met ons door mynen Broeder staat: Mama hoopt haar mede te brengen. Ik kan deezen niet sluiten, voor ik u het volgende nog vertel. Tante de Harde was (zy weet, in spyt van al haaren rykdom in Goud en Juweelen, niets van eene betaamlyke distancie; is het woord zo niet?) in een lang gesprek met de oude of oudste dienstmaagd van dit huis. Het Tooneel was myn Heer Helders Boekenkamer, daar zy, ziende dat de deur open was, eens opkeek. Wel bewaar en bescherm my, (zeide de goede dikke Vrouw,) wat en al Boeken! Wel Aaltje, die kan myn Heer in zyn heele leven niet doorleezen. Aaltje, | |
[pagina 276]
| |
zeker vermoedende, dat dit een affront voor haar Heer was, zeide, met de handen in de zyde, echter niet haneveerig, het hoofd wat voorwaards steekende: wat bliefje? wel, al die Boeken leest onze men Heer alle jaar tweemaal uit. Ik vond iets zo potzig in dit alle jaar tweemaal uit; dat ik het absolut aan u zeggen moest. | |
Vervolg.Morgen gaat de reis aan; wy zyn hier zo wel met elkander, dat er dit wat gek inkomt, maar nood breekt wet. Zo veel degelyke Menschen zag ik nooit by een. Tante de Vry zeide deezen middag, de tafel eens, met een stil genoegen, overziende:
Ach, waren alle Menschen wys,
En wilden daar by wél;
Dees aarde was een Paradys;
Nu is zy schier een Hel.
Een Hel, houde ik verdagt van Poetische Grootspraakery. Anders geloof ik, dat er wat aan is. Vaar wel tot morgen. Maak aan myn huis te zyn, hoorje wel, lieve West.
alida ryzig. geb. leevend. |
|