Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 240]
| |
Lieve zuster!Raad eens, waar ik deezen aan u begin te schryven. Laat de stoute lieve West u vry helpen..... Maar ik wil goed zyn, en my niet wreeken van de menigvuldig kleine schelmstukjes, die gy, zo trouwhartig bygestaan door uwe Vriendin, aan my, tot den laatsten avond voor myn vertrek toe, hebt gepleegd. Ik zoude anders uwe nieuwsgierigheid eens een weinig werk geeven. Ik schryf deezen op Boomryk; en dat meer zegt, in dat Gestichtje, 't welk Sytsama zyner Vrouw en haarer Vriendin, mag ik het zeggen, heeft toegewyd. Lacht nu een Duet, ja laat Ryzig u een Trio helpen lachen, over myn sentimenteelschap (wat zeg je van dit woord; hebt gy in een paar dagen wel een fraaijer gesmeed?) Noem my een verliefd Ridder, een Dweeper, enz. enz. enz. Ik zeg u evenwel, dat ik hier met een genoegen zit, 't welk al zeer na aan verrukking grenst...... Maar gy zoud u zeker het air geeven van my niet te verstaan, als ik dus voort- | |
[pagina 241]
| |
schreef; en uwe Nigt heeft dit kunstje ook vry fiks; haare oogen zyn echter verbruide klipspaanen .... zeg het haar uit myn naam; voor 't overige is dit, zo als het heele schoon Kind, de Bruins zaak. Gisteren in den namiddag reed ik het Bassecour op. De Kolonel en zyne Vrouw ontfingen my, nog voor ik van myn paerd gesprongen was. Ik wierd ontfangen als een Broeder; of wilt gy, als den begunstigden Minnaar eener hart-Vriendin. Mevrouw Veldenaar verborg ook niet, hoe welkom ik was. De Kinderen kenden my nog; maar myn favoritje, Jetje, zat voort op myn knie. Sytsama is een van die waarlyk groote lieden, die men geen recht doet, om dat men hem niet kent. Zyne houding, zyne daaden, zeggen ook veel duidelyker, hoe hy over iemand denkt, dan zyne woorden. Mevrouw zeide, dat zy haaren Man nooit zo vrolyk, zo opgeleevend gezien had: hy is echter een Man, die al zyn geluk kent en geniet. Myn geluk zoude voor eenige uuren volmaakt geweest zyn, indien ik den eerwaardigen Dominé Veldenaar in deeze ryke schoone huisselyke groep had mogen zien! Gy kunt u niets bekoorlyker, niets belangryker, dan deeze Familie voorstellen. Sytsama heeft al het waardige van een Vader, met al het toegeeflyke van een Broeder; wanneer hy zich met deeze Kinderen inlaat. Ik ben niet in staat, om naar eisch te schryven over dit gelukkig | |
[pagina 242]
| |
Huisgezin. Allen zyn voor elkander bereekend; wat kan ik meer zeggen? Het Buitengoed is verbaasd groot van omtrek, en vol verscheidenheid. Het oog word hier niet gekwetst door versnipperde Engelsche Bosjes, noch Chineesche Tenten. Men wandelt hier onder staatige Boomen, heerlyke Koorn- en Gras-Landen. Bloemen en Moes streelen het oog: de schoone Rivier de - stroomt hier langs, en is met verscheide spruiten door de Plaats gelegd. | |
[Mevrouw Sytsama ten vervolge.]Uw Broeder neemt met Sytsama eene wandeling. Hy vroeg my, of ik wat aan u wilde schryven. De inval was goed. Kom aan, (zeide ik,) geef my dan uw pen. - Ja maar, op dit Papier. - Dan moet ik leezen, wat gy schryft. - Wel nu, lees. - Ik deed zo. Wat zal ik zeggen? Ik zal, dunkt my, aan Wim maar toestaan, dat ons huislyk geluk niet te beschryven is; en weet gy, Mevrouw, wat ik daar mede in myn schild voer! Dit ... Ik hoop dat, wyl de Vriendschap toch niet in staat is, om u hier te brengen, de Nieuws-gierigheid u zal overhaalen. Gy, Mevrouw Ryzig, had immers altoos een zeer sterke trek, om het zeldzaame te zien, en zo eens te gaan opnee- | |
[pagina 243]
| |
men. Was dit het kunstwoord niet? Ik weet niet, of gy het Buitenleven zeer bemint; het Buitenleven, zó als wy het verkiezen, en niet om du Ton te zyn, of om te brilleeren; maar om in eene gezonde lucht, op eene natuurlyke plaats, te deelen in die stille zegeningen, die myne dierbaare Moeder zo behaagen, waarïn myn Man al zyne wenschen besluit, waarïn ik altoos gelukkig was. Morgen vertrekt uw Broeder. Hoe wy hem kunnen laaten gaan, weet ik altoos nog niet. Ik zal het denkbeeld, dat hy naar zyne heele lieve gaat, moeten te hulp roepen, of het zou my te moeilyk vallen. Nu, bedenk u eens omtrent myn verzoek. Leef gezond en blymoedig; niemand acht u hooger, dan
c. sytsama. | |
[Vervolgd door den Heer Leevend.]
| |
[pagina 244]
| |
onzer geneegenheid uitbreidt. Vriendschap, Liefde, Welgevallen, hebben my hier ontfangen. Myn aanstaande Schoonvader verzuimt niets van alles, wat in staat zyn kan, om my te overtuigen, dat alle zyne ongunstige gevoelens omtrent my voor altoos vernietigd zyn, en opgevolgd worden door zulke, die my tot de grootste eere strekken. Chrisje heeft uw Brief met een vrolyken lach geleezen. Mevrouw Helder is zeer met u ingenoomen. Ik neem dit uur waar, wyl Chrisje gekapt wordt, om u nog het een en ander te schryven. Verwagt er minder van dan ooit, want ik ben byna zo lang geen meester van myne gedagten, als noodig is, om eene taamlyk goede periode te schryven. Was het dan niet maar best, dat ik eindigde?..... | |
[Vervolgd door Mejuffrouw Helder.]Dit, myne lieve aanstaande Zuster, zal ik niet onderzoeken; mids dat ik er de volgende regels maar kan byvoegen. Hoe verre- en doorziende gy ook zyt, (eene gaaf, die ik u gaarn toekenne!) gy ziet echter, dat gy omtrent het niet leezen van uwen Brief deegelyk mis hebt. De Brenger van dien Brief was my zeker zo aangenaam, dat het een Brief van u moest zyn, (dit beken ik,) | |
[pagina 245]
| |
om hem ten eersten te openen, en zeer attent te leezen. Gy spot zeker, of gy kent my niet, als gy onderstelt, dat uw Broeder zo zeer myn alles in allen is, dat ik voor niets buiten hem aandagt had. Dan zeker zoude ik my aan onveräntwoordelyke ondankbaarheid schuldig maaken; maar de liefde, waarmede hy my in kennis gebragt heeft, heeft zo weinig van een jalours dwingeland, dat de grootste voorstandsteres der vryheid haar kan eerbiedigen. Ik spreek, ziet gy, naar ik wys ben; en dat kunt gy my niet kwalyk neemen. Gy spreekt zo dikwyls van uw koel onverschillig temperament.... Hoe zit het? Zyt gy ook (deeze kunststreek gebruikt men wel eens meer,) by u zelf overtuigd, dat dit veel spreeken in dien trant noodig zyn kan, om uw credit staande te houden? Aartig speelt gy met onze keurige bewerktuigdheid. Wat zal ik zeggen? Het schynt, dat gy veel meer kundigheden hebt op dit stuk dan ik. Gy komt er met eeren aan: wat is er op te zeggen? Niets! Veel geluk met deeze méér kundigheden. Uw Brief smaakt my in allen opzichte; en indien het u te vergen ware, ik zou zeggen: schryf, Mevrouw Ryzig, schryf veel, schryf overäl over, mids dat het aan my zy. De vertelling van Wims Kindermeid, nopens ons lui Erasmus, deed myn Vader hartlyk lachen; de staatige Belcour zelf lachte recht smaaklyk, over | |
[pagina 246]
| |
de bedenking, die gy daar omtrent maakte. De staatige, zeide ik! Vorm u geen verkeerd denkbeeld van haar. Zy is alleen bedaard, ernstig, en door de natuur aangelegd tot stille overdenkingen. Doch myne lieve Mama zelf is geen grooter Vriendin van een blymoedigen geest, dan deeze onze eerbiedniswaardige Belcour. Nog een woord over onze Oom en Tante. Nu gy my toch de eere hebt aangedaan, om die Menschen uit myn naam te noodigen, heb ik vrede met u; anders zoude ik denken, dat gy my nydig waart, door my by hen vóór te zyn. - Maar nu bedank ik u, en betuig myne groote verpligting aan uw aangeërft of aangenomen Bemoeiälschap? ‘Ik ben, met alle myne goede hoedanigheden, zegt gy, toch een grootsch Ding.’ Waar op dit uw oordeel over my rust, weet ik niet: maar wat is het gerust, als men weet, dat er niets aan is, wanneer men beschuldigd wordt. En genomen, ik was al eens zo dood nederig niet, als eene boetedoende Heilige, zoud gy dáár uit besluiten, dat ik Menschen, die voor myn Leevend alles over hadden, tot zelf het kleine Tuinkamertje om hem in te verstoppen, niet met die onderscheiding zoude behandelen, die zy verdienen? ô Ik maak my zo een feest, om hen te zien aankomen. Niet om my met hun te diverteeren, maar om een paar oud origineele Hollandsche Menschen huisselyk te leeren kennen. Ik | |
[pagina 247]
| |
zeg u myne vriendschap op, indien gy eenige kattensprongen omtrent hun maakt. Ik weet wel, dat uw hart daar niet meer in deelt; doch zy, die uw hart minder kennen, zouden ongunstig over u oordeelen; en dat wil ik volstrekt niet hebben, om dat gy het niet verdient. Wy allen groeten u gemeenzaam. Wim schryft aan zyne Moeder; ik zal er nog een paar regels by doen. Gegroet nogmaals. Kom spoedig met uwe geheele Caravane.
Uwe Vriendin, zo nog al niet uwe Zuster,
c. helder. |
|