Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 215]
| |
Ge-eerde vriendin!Konde ik, zelf van myne zo zeer voor my ingenomene Vriendin Helder, wel eenen Brief, die niets dan lof, dan goedkeuring ademt, verwagten, gelyk aan dien, die ik van uwe waarde hand ontfing? Ik sta verstomd. Kan vriendschap eene zo redelyke, zo met des Menschen hart bekende Vrouw, dus eenzydig maaken? Waarlyk, ik betuig van harte, dat ik zo veel lofs niet kan verdienen. Het goede, 't welk gy in my ziet, zyn de vruchten van eene opvoeding, waar voor ik der Voorzienigheid nooit genoeg dankbaar zyn kan. Gelooft gy niet, waarde Belcour, dat men, als men geleerd heeft aandagtig te letten op het weezen der dingen, en de betrekkingen, die zy op ons hebben, als men de uitmuntendste voorbeelden in de tederst-geliefde Ouders ziet, als men meest al buiten de waereld leeft; dat men dan, zonder dat ons veel lof toekome, het zo verre kan brengen, als ik het mooglyk gebragt | |
[pagina 216]
| |
hebbe? Hangt niet, zo al niet alles, immers zeer veel, af van de eerste richting? Denk echter niet, dat ik ongevoelig ben over de wyze, waaröp gy omtrent my denkt. Zyt gy de geëerde Vriendin eener Mevrouw Helder niet? Heeft de Voorzienigheid u niet uitgekoozen, om de onschuld van een braaf, niet gekend, verdoold Jongeling, te bevestigen? Ik zie zelf wel, dat onze Chrisje niet zo vry met u is, als haar hart waarlyk begeert; maar dit moet gy niet toeschryven, dan aan haare hooge achting voor u. Zy ziet u op een te grooten afstand. Daar by, myne Vriendin, hebt gy iets zo deftig, zo ernstig in uw gelaat en houding; men ziet zo duidelyk, dat gy met veele en verborgene tegenheden en zorgen geworsteld hebt; uwe gesprekken zyn wel minzaam, zagt, hartlyk; maar zy behelzen zo verbaasd véél, zy doen zo veel af: is het wel te verwonderen, dat Chrisje niet zo kan overhellen, om, door kleine blyken van geneegenheid, u te toonen, hoe veel vriendschap zy voor u gevoelt? Ik heb u wel eens hooren vergelyken by de Vriendin van Burgerhart, - ook wel door Chrisje zelf; maar dit oordeel onderteeken ik geenzins. Ik heb altoos veel achting gehad voor Juffrouw Willis; ik meen ook, dat zy voor haar jong vrolyk Vriendinnetje van veel nut was. Schoon des deeze vergelyking u niet ten nadeele strekt, | |
[pagina 217]
| |
my schynt het evenwel toe, dat zy gebrekkig is. Ei lieve, laat ik my hier by nog een weinig mogen ophouden: het volgende zal mooglyk niet geheel buiten den haak zyn. - Twee Kunstenaars kunnen ons ieder een heerlyk stuk van hunne bekwaamheid leeveren; men zal echter in de manier de onderscheidende hand des meesters ontdekken. Men zal zien, (indien men zien kan!) uit welk een school zy komen. Deeze zal meer hebben van Michel Angelo's kragt en majesteit, de andre toont veel meer van Albano. Wie ziet niet, dat onze Vriendin Helder in een geheel ander school is onderweezen, dan myne Vriendin Belcour? Maar, om tot Juffrouw Willis weder te keeren. Men kan niet ontkennen, dat zy niet altoos van bedilzucht vry is; dat zy niet genoeg overtuigd is van haare zedelyke meer volkomenheid, dan van die haarer Vriendin. Zy is niet altoos redelyk; zy ... maar genoeg, want Juffrouw Willis blyft een zeer braaf Mensch. Had zy, als men haar in dit licht beschouwt, Saartje des niet al zo zeer noodig, om ook een nog beter Mensch te worden, dan die haar had? Wie doch kon haar van deeze gebreken overtuigender geneezen, dan een Meisje, dat haar altoos recht deed, haare Vriendin boven zich plaatste; een Meisje, dat, ook in haare scherpste verdeediging, nooit die goedaartigheid verloor, die haar zo eigen is, als haare blymoedigbeid? | |
[pagina 218]
| |
Onze Mevrouw Ryzig, die men ook wel meermaal by Burgerhart vergelykt, (want de lieden vergelyken al vry wonderlyk,) zou omtrent eene Willis dus niet gehandeld hebben; en zy is echter niet minder goed, niet minder braaf, dan Burgerhart: maar er is zo verbaasd veelerhande soort van braaf en goed! Als Mevrouw Ryzig, by voorbeeld, eens zo een Brief ontfangen had, als Willis aan Burgerhart scheeef; dan, zou zy, (dunkt my,) dien Brief geleezen, en met een denk je dat, Juffrouw Willis! ter zyde gelegd hebben; en met de heele Willis zich nooit meer bemoeid hebben. Maar Saartje was dit onmooglyk: zy moest zich verdeedigen by haare Vriendin, en te gelyk, zo als zy dat noemt, voor haar eene ontdekkende predicatie doen. Maar gy, waarde Belcour, die u nooit hoorde toejuichen; gy, die onbekend voortleefde; maar in stilte en werkzaamheid u volmaakte, en uwen God diende; geloofde nooit beter te zyn dan veelen. Door uwe omstandigheden aangespoord, zogt gy in de onderwyzingen van den Godsdienst uw geluk; hy leerde u die pligten, die ons zo verre van zelfsverheffing verwyderen: gy poogde altoos beter te worden; gy vond dus altoos stof tot verootmoediging. Maar! - geen gebroken hart oordeelt liefdeloos! Gy wist, dat het niet maklyk valt, in de waereld altoos voor God te leeven. Dit maakte u toegeevend, medelydend, te recht- | |
[pagina 219]
| |
brengend; gy wierd beredeneerd goed. Elk, die u met aandagt beschouwt, moet zo over u oordeelen. Zie daar, waarom gy ook voor eenen driftigen gevoeligen Leevend van zo veel nuts zyn kond! Hier door zoud gy zyne Zuster dierbaar zyn geworden; en, als wasch onder uwe handen, zou zy by die zelfde gelegenheid u omhelst en bedankt, maar eene Willis hartlyk uitgelachen en bitter vernederd hebben. Ging waare braafheid, oprechte welmeenendheid, en geoefend verstand wat meer verzeld door vrolykheid, en gemeenzaame zoetaartigheid, men zou veel meer weldenkende, weldoende jonge lieden aantreffen; men zou meer gelukkige Huwlyken zien; maar men, vergenoegt zich, van weerskanten, daar mede, dat men een braaf Man, eene deugdzame Vrouw is; het overige komt er niet op aan. Hoe veel vermogen evenwel op nog onbedorven harten, heuschheid, zagtheid, meegaantheid, belangneeming; ja zelf, hoe veel invloeds heeft wel eens een lief, een bevallig gelaat, eene fraaije houding..... Ik waag immers niets by u, als ik dus schryf? Hoe verheugt my het gelukkig lot, waar in gy thans deelt; trouwens, dit weet gy! Kunt gy echter dulden, dat ik meen, dat gy niet in uw eigen kring zyt? De Natuur, de Godsdienst, het gezond oordeel hebben u volmaakt toebereid, om eens eene Gouvernante van jonge lieden te zyn, | |
[pagina 220]
| |
die men niet geheel tot niets anders bestemt, dan voor mode en opschik. Nooit, dan met innerlyke aandoeningen, vestig ik mynen aandagt op uwe zalige Vriendin! leerzaam voorbeeld voor ieder, die overhelt tot overdreevene gevoeligheid........ Maar hier over nog eens mondeling; ik weet, dat veelen met ons over dat gedeelte der Historie zeer verschillen. Wat verlang ik, onze Vriendin getrouwd te zien! Welk een beminlyk braaf paar jonge lieden zal dat zyn! Hier in worde ik versterkt, door den ommegang met Leevend; hy is hier, zó als gy nu reeds weet, geweest. Gaarn had ik hem een Brief mede gegeeven; doch ik kon niet op my verkrygen, zo lang zyn gezelschap te laaten vaaren. Hoe veel verschillen Leevend en Sytsama! en echter, ik zie harmonie! - De onuitspreekbaare rykdom der schepzelen in de natuur maakt geene heerlyker vertooning voor het oog des aandagtigen, dan die verbaazende, alle van elkander wykende karakters van waarlyk goede, braave, verstandige Menschen. - Welk een schoon geheel levert dit op! Zou dit groote onderscheid in karakters niet nog wel in het aanstaande leven een bron van zalige gezelligheid uitleeveren? | |
[pagina 221]
| |
Voor ik deezen sluit, moet ik u nog eerst vraagen: wat mag wel de reden zyn, dat veele Menschen zo afkeerig zyn, om eenige gissingen te maaken met opzicht tot hun volgenden staat? Is men waarlyk zo onverschillig, om iets te weeten van dat Hemelsch Vaderland, alwaar wy allen heenen reizen? 't Is ons wél niet geopenbaard, wat wy zyn zullen; maar dit weeten wy, dat wy Kinderen Gods zyn zullen. Zou aardschgezindheid in deezen alle zucht tot kennis uitdooven? Die ons ingeschapene zucht, die niet dan met ons leven eindigt? My niet ophoudende met de Oostersche zinnebeeldige schilderyen, die men in den Bybel van de aanstaande gelukzaligheid gemaald vindt, dunkt my nog, dat die, immers grootendeels, bestaan zal in toeneemende kennis; in het nuttig, leerzaam byzyn van verhevener weezens; in vriendelyke gezelligheid met allen, die wy daar of leeren kennen, of reeds als hier gekend hebbende, aantreffen. Zo vormt iedert zich, in zyne verbeelding, een Hemel naar zyn smaak. De wellustige wil alles, wat de zinnen streelt; - de pronkster zal geen een steen of diamant uit haare Stad Gods willen missen; - de heerschzuchtige heigt van verlangen, om te zitten en heerschen op eene der Twaalf Troonen; - de Sentimenteele hoopt te verzinken, weg te vallen in de Goddelyke liefde; - de vadzige zal sluimeren..... Ge- | |
[pagina 222]
| |
noeg! wie kan in deezen alles opnoemen; en wat kan ik u hieromtrent zeggen, 't welk gy niet zeer veel beter weet, dan ik? Wel dra hoop ik u in persoon te verzekeren, hoe zeer ik ben
Uwe hoogachtende Vriendin,
j. van sytsama, geb. veldenaar. |
|