Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 207]
| |
Hoog - geeerde vriendin!‘Wanneer (zeide by zeekere geleegenheid onze dierbaare Mevrouw Helder,) wanneer zal men toch de taal der hoogächting en zuivere geneegenheid eens onderscheiden van die der loosheid en vleiery?’ - Dit gezegde kwam my voor den geest, toen ik de pen opname, om aan u, myne waarde Mevrouw, eenige regelen te schryven. Dit moet ons te vreemder voorkomen, om dat wy immers weeten, dat het hoogste Weezen zelf de deugd met verhoogende goedkeuring beschouwt. Is het ook mooglyk, haar, voor wie wy hoogächting en liefde gevoelen, met koele onverschilligheid te beschouwen? Of zou betoonde hoogächting smaadlyk worden voor iemand, die ootmoedig is, de Menschelyke en zyn eigen broosheid kent, en gevolglyk weet, hoe de braafste Menschen deeze aanmoediging niet ontbeeren kunnen. Gy weet, dat ik nooit dan met deeze onderscheiding aan u denk; dat liefde en achting voor | |
[pagina 208]
| |
u my bestieren: en schoon ik zeer onërvaaren ben in de taal der driften, ja geene andre spraak dan die des gevoels ken of versta, moet ik nog ditmaal in deezen styl aan u schryven! Myn hart dringt my daartoe. Gy zyt groot in myne oogen! Gy bezit alle de zagte deugden uwer Sexe, zonder die zwakheden, die haar meest altoos vergezellen. Gy neemt zo veel deel in alles, wat u omringt, en zyt echter zo onäfhanklyk van alles, zo vry, zo geheel uw geluk in uw eige handen hebbende! Zo ernstig, zo inschikkelyk, zo bestendig; gy werkt zo altoos naar welöverdagte beginzels: gy maakt geene de minste uiterlyke vertooning. Hoe waardig waart gy eenen Vader, als uwen overledenen! Hoe verdient gy eene Moeder te hebben, als die, in wier oogen men die stille vergenoeging leest, die haar door u zo overvloedig wordt medegedeeld. Gy verdient een Sytsama. Wat kan ik meerder zeggen, om u te doen zien, hoe billyk ik omtrent u denk! Ik ben niet rasch sterk met iemand ingenomen: de Natuur, niet myne meerdere voorzichtigheid, heeft zulks belet: maar ik betuig u, dat ik u niet konde leeren kennen, zonder u met de hoogste achting en geneegenheid te beschouwen. Hoe gelukkig, myne waarde Vriendin, ben ik! Ik ben de Huisgenoote, de Vriendin van Mevrouw Helder! Myn verblyf is een heerlyk Beekenhof. Altoos in het gezelschap uwer Chrisje; altoos on- | |
[pagina 209]
| |
der de bescherming van een der beste Mannen, met achting behandeld door een Jongeling, die zich daaglyks waardig eenen Zoon van Mevrouw Helder gedraagt. Met de grootste onderscheiding behandeld door dien beminlyken, dien waardigen Leevend, van wiens aannaderend volkomen geluk ik de verheugde getuige ben. Thans wagten wy hem hier, om te logeeten; zyn geheel hart vertrouwt hy my; wat gaf hy my daar sterke, veelvuldige bewyzen van! Ik zal vermyden van onze dierbaare overleedene te spreeken: óók om my zelfs wille..... Immers met hem, want uwe Chrisje brengt my zeer dikwyls op dat onderwerp, en stortte altoos traanen, als ik aan haar oogmerk voldeed. Maar, myne Vriendin, hoe kom ik zo gelukkig? Was alles niet gebeurd, dáár, toen, en zo als het gebeurd is; ik zoude, met dezelfde belgaafdheden, dezelfde neigingen, dat zelfde hart, in een nederigen staat, ongeacht, en ongekend niet alleen aan de waereld, maar ook aan my zelf, in het eenzaam graf zyn nedergedaald. De stille bewustheid van myne oprechtheid, de zalige overtuiging, dat God my in liefde kende, zoude wel eene zagte kalmte in mynen boezem gespreid hebben; maar myne ziel, nedergedrukt door tegenheden en zorgen, zoude zich niet hebben opgeheeven tot die leevendige blydschap, welke zo veele sluimerende kragten oproept, zo veele diep- | |
[pagina 210]
| |
ingewikkelde vermogens, zo veele goede wenschen tot werkzaame, nuttige daaden maakt; en de Mensch van zo veel invloed doet zyn voor anderen. Wat heb ik intusschen tot dit alles gedaan? Wie deed deeze omstandigheden te voorschyn komen? Wie maakte my tot een werktuig, om de onschuld te bewaaren, te verdeedigen, te vertroosten. Wiens hand leidde my uit de sombere schaduw van een kommerlyk leven in de ruimte van een meer bedryvenden, meer in 't oog vallenden staat? Wie anders, dan die byzondere Voorzienigheid, die alles bestiert, die over alles zorgvuldig waakt! Ja, myne Vriendin, hoe vry de Mensch ook zyn moge, met opzicht tot zyn hart, met betrekkikg tot zyne innerlyke waarde, voor Hem, die ons gemaakt heeft; zo blyft het echter waar, dat het in zyn bedryvend leven is, gelyk de Apostel zegt: niet des geenen, die wil, noch des geenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods. Hoe leerryk is deeze bedenking voor my in de beschouwing over my zelf! Op hoe veele onderscheiden wyzen kan ik die, als ik nuttig poog te zyn, toepassen. Moet niet hy, die buiten zyn toedoen is uitgerust met uitmuntende talenten, en geplaatst wordt in omstandigheden, waarïn hy werkzaam zyn kan, zich voor zynen God verootmoedigen, en zeggen: niet my, maar u, ô Heere. zy de eer van alles! Als ik my de drie groote | |
[pagina 211]
| |
Voorwerpen herïnner, waar omtrent hy werkzaam zyn moet; God, de Mensch, en de Natuur. - God, om hem, in een eerbiedig zwygen, te aanbidden; den Mensch, om hem nuttig te zyn; en het ryk der Natuur, om den kring zyner kundigheden uittezetten, en zynen geest bezig te houden. Hoe vervult deeze bedenking my met eerbied voor den Mensch, als ik hem beschouw, als dat Weezen, waarïn zulk een ryke schat van wonderbaare vermogens ligt opgesloten; vermogens, die allen ontwikkeld kunnen, die zeer zeker eens allen ontwikkeld zullen worden. Maar, met welk eene huiverende aandoening, beschouw ik een magtloos, geheel onnozel, jong gebooren Kind, als ik nadenk, wat de Schepper daarïn gelegd heeft! Hoe die eens ontwikkelde vermogens door alle eeuwigheid zullen voortgaan. Vermogens, die het eens binnen weinige jaaren tot roem of schande der Menschheid kunnen maaken: Vermogens, die zegen of vloek kunnen aanbrengen. Hoe tot naauwgezetheid toe omzichtig moeten zulke bedenkingen my niet maaken, als ik anderen beöordeel. Hoe menig een wordt, door den oppervlakkigen Toekyker, voor een nietsbeduidend Schepzel gehouden, waar voor de bedillende Hoogmoed naauwlyks een plaats in den rei der Redelyke Schepzelen gelieft in te schikken, die echter, in het oog des Alzienden, veel beteekent, ja een groote schakel in den keten der Weezens | |
[pagina 212]
| |
is. Die een zeer diep verholen kragt van vruchtbaarheid in zich bezit. Wanneer ik myn aandagt op zulke nog onbekende karakters vestig, denk ik meermaal: maar eene kleine verandering in uwe omstandigheden, en de aantokkeling, (by voorbeeld,) tot verboden wellust, zal verbroken zyn, de neiging ter deugd eens voor altoos gevestigd blyven. Gebeurt het niet meermaalen, dat één sterfgeval, ééne verandering van wooonplaats; wat zeg ik, dat één aanmoedigend woord, de vriendlyke oogwenk eener met ons begaane Bloedverwantte, voldoende zyn, om het zwakke grondspruitje der deugd op te wekken. Hoe dikwyls moet men alleen onzen smaak verbeteren, om ons tot zedelyke volkomenheid opteleiden! De Mensch wordt, zo als wy het in een welverklaarden zin noemen, het geen hy is, door tyd en toeval. Het vermaak, van aan u te schryven, is voor my zo groot, dat ik wel een misbruik zoude maaken van uwe heuschheid; en ook, Mevrouw Helder doet my de eere aan, om myn gezelschap te verzoeken. Wy zyn maar met ons beiden thuis. Uwe Vriendin doet met haar Vader en Broeder een tour te paerd. Gy zyt niet onkundig van het Plan, door Mevrouw ontworpen, om Leevends weldoeners te beloonen. De Brief van myn Heer Veldenaar, zo even ontfangen, voorspelt ons ook in deezen een zeer groot genoegen. Chrisje weet | |
[pagina 213]
| |
hier zo weinig van als Leevend. Mevrouw heeft my bevolen, u dit in vertrouwen te schryven. Met de hoogste achting teekene ik my
Uwe Dienaresse en Vriendin,
a. belcour.
PS. Nog één woord over Mevrouw Ryzig. - Indien men iemands karakter het veiligst kan opmaaken uit gemeenzaame Brieven, dan zeg ik: hoe weinig, en met dit al hoe veel, heeft zy met haaren Broeder gelyk! Welk eene gelukkige blymoedigheid, welk eene vrolyke welmeenendheid, welk een waarlyk goed, - en, met dit al geenzins zwak hart, heeft deeze zonderlinge Vrouw. Haare Brieven bevatten zo veel proeven van gezond oordeel, als grappig vernuft. Mevrouw Helder is ongemeen met haar ingenomen; zy moet des zo wel eene braave, als in haar vak beminlyke Vrouw zyn. - Haare vriendschap met eene byna Tagtig-jaarige Juffrouw de Vry is origineel: doch my dunkt, dat ik die met dit al zeer natuurlyk in zo een karakter vind. Wy mogen ons vleijen met de overkomst der oude Dame, als uwe Vriendin trouwt. Mevrouw Helder heeft my de Commissie gegee- | |
[pagina 214]
| |
ven, om haar met den jongen Heer Helder te gaan afhaalen. Ten ware Mevrouw Ryzig anders ordonneerde! Mevrouws eigen woorden. Ik gis, dat onze Leevend reeds by u is; ten minsten, hy zal u, voor hy hier komt, bezoeken. |
|