Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
Mejuffrouw en vriendinne!Myne Huisvrouw heeft uwen Brief aan haar my voorgeleezen. Ik meen, dat het best zyn zal, dien Brief voor haar te beäntwoorden, vermids ik daar in vry wat belang heb. Ik zal geene aanmerkingen maaken op de gezegdens, door UEd. en den Kapitein over de Predikanten gemaakt; ook niet op die, welke my meer byzonder schynen te bedoelen. Wy zyn daar wel aan gewoon. Wy, Jehova's gaarn getrouwe Knegten, mogen op ons toepassen, het geen de Heiland op zich en zyne Apostelen thuis brengt: die niet met ons is, is tegen ons; en die niet vergadert, die verstrooit. Het is ook de Koningszonde van het Herder- en Leeraarlievend Volkje, met hunne Predikanten te Afgodeeren; en wy allen hebben ook geenzins de Genade, om in het midden van hun als eenen Paulus te springen, en te zeggen: Broeders en Zusters, doet toch deeze dingen niet, want wy zyn ook Menschen van gelyke beweegingen, als gy, en wy zyn geroepen, om u van het Schepzel tot God te | |
[pagina 159]
| |
brengen. En daar by is ook de tedere liefde van Gods Lievelingen eene vergoeding voor den haat, den hoon onzer tegenstanders; want de Alexanders, die ons veel kwaad doen, schoon in den schoot der Kerke opgevoed, zyn veelen. Het Woord Gods is echter niet gebonden. En daar het uitverkooren vat, geschikt om den naam des Middelaars te gaan draagen onder de Heidenen, zo blymoedig roemt, over de liefde zyner Gemeintens omtrent hem, waarom ook wy niet: wy, de Paulussen, de Apollossen onzer tyden? Wy draagen immers ook onzen schat, hoewel in aarden vaten? Maar genoeg. Ik weet, dat gy, Zuster, dit in eenvoudigheid uwes harten geschreeven hebt; en de Vriend de Harde heeft mooglyk door zynen Ziekentrooster niet veel reden gekreegen, om wél over de Order te denken. Dit zy zo. Ik kome tot uwen Brief te rug. Het veräangenaamt my zeer, te hooren, dat de Jongeling Leevend beter is, dan duizenden zyner beschuldigers; en dat vooräl met opzichte tot de zalig ontslaapene Juffrouw Roulin. Weinige maanden na haaren dood, heb ik my door eenen Brief by haaren Broeder vervoegd; en my van ter zyden geinformeerd naar den Jongeling Leevend, echter, om de tederheid der zaak, zorgvuldig wagtende naar byzonderheeden te vraagen. - Het antwoord was zo algemeen, dat ik my in de gedagten, die ik reeds had, versterkt voel- | |
[pagina 160]
| |
de. - Zie hier het antwoord daar op betrekkelyk: Ik ben ten vollen voldaan van den Heer Leevend. Hy is myn Vriend. Myne tedergeliefde Zuster was zyne Vriendin. Het duël met van Goudenstein gedwongen; hy trok om zich te verweeren. 't Gevolg, en dat was niet voor zyne rekening, was, dat hy moest vluchten. Laat dit UEw. genoeg zyn. Ook heb ik my plegtig verbonden niets, van het geen hem of myne Zuster aangaat, immer aan eenig Mensch te melden; deeze belofte zal ik onschendbaar houden. Deeze verbintenis van geheimhouding hield ik voor een vast bewys, dat de geruchten, ten zynen nadeele verspreid, gegrond waren; geloovende, dat de Heer Leevend den Heer Roulin hier gemaklyk toe had kunnen overhaalen, door dien voortehouden, dat de naam zyner Zuster daar door weinig eer zoude worden aangedaan: mooglyk zou men, ten dien oogmerken, want de Heer Leevend is ryk, geld hebben kunnen geeven. Doch, toen ik uwen Brief aan myne Huisvrouw geleezen had, ging ik naar het huis van Mevrouw van Oldenburg. Ik had reeds veele maanden daar niet meer gekomen, om dat ik meende te bespeuren, dat myn bezoek daar niet aangenaam was. Daar kreeg ik zo veel licht omtrent de zaak, dat ik met blydschap zag, hoe ik verkeerd geöordeeld had. Ik zie nu ook, dat ik dat Logement niet voor den Jongeling moest uitgezogt hebben; - | |
[pagina 161]
| |
edoch, dit is in eenvoudigheid geschied, en met het allerbeste oogmerk; maar de Heere heeft my, ter myner diepe veröotmoediging, de zwakheid der Menschelyke wysheid en voorzorg getoond: mogt ik nu voortaan maar niets doen, dan in zyne kragt, dan in zyn licht! Of de Jongeling Leevend de begrippen der eenige waare Kerk is toegedaan, is een andre vraag; maar vermids hy nu niet voor Predikant zal studeeren, en zelfs nog geen Lidmaat onzer Kerk is, ben ik daar omtrent van den Heere vrygemaakt. Want wat hebbe ik de geenen, die buiten zyn, te oordeelen? En ook, daar de Genade den Jongeling zo wonderbaarlyk bewaard heeft, kan zy ook zyn goed werk in hem voleinden, tot zaligheid; en hem de genade des Geloofs schenken, door welk het goede werk alleen Zaligmaakend goed wordt, door de kragt der volwigtige verzoening onzes Heilands, en tot roem der vrye genade van den roependen. By my is de Leer der Dordsche Vaderen, onder den invloed van den Heiligen Geest vastgesteld, nog de eenige zaligmaakende Leer. Alle haare punten zyn by my nog punten van zaligheid. Alle de daar bepaalde waarheden zyn volstrekt nodig ter eeuwige behoudens. Neem een schakel weg, en alles valt in wanorde; en daarom of geene, of alle. Echter heeft de Heere my, door my te bepaalen by eene Leerreede van den Predikant Doddridge, op eenen ee- | |
[pagina 162]
| |
nigzins gemaatigder weg gevoerd; waar hy echter de weg der waarheid niets lydt. Laat ik, geliefde Zuster, u dit eens wat onder het oog brengen. Wel dan! Ik beschouw allen, die de waare Leer der Dordsche Vaderen verwerpen, als het zaligmaakend Geloof missende, in tweeërleie opzichten. Of als zulke rampzaligen, die God besloten heeft te laaten in dien doemstaat, waarïn wy allen in Adam gevallen zyn; en dus als vaten des toorns ten bederve toebereid; waartoe zy ook gezet zyn. En als dan rommelen myne ingewanden van ontferming over hun, en ik ben volwillig om hen, als lieden, wier deel toch alleen in dit leeven is, alle de Burgerlyke beleefdheden te betoonen, die hun dit leeven aangenaam kunnen maaken. Door de genade bekwaam gemaakt zynde, om den Jehova na te volgen, die zyn licht doet opgaan over Goeden en Boozen, en regent over Rechtvaerdigen ende Onrechtvaerdigen. Of ik zie hen aan als behoorende tot die schaare, die geroepen zal worden; voor wie de Borg betaald heeft, en die nog maar moeten uitverkooren worden door de inwendige roepstem; wyl zy toch van voor de grondlegging der waereld de zynen zyn. Ja, myne Zuster, zy zullen nog eens door de onwederstandelyke Genade worden aangegreepen, mooglyk eerst op hun Doodbed, om dan nog tot prys der vrye Genade uit te roepen: gy hebt my overwonnen, ende ik heb | |
[pagina 163]
| |
my laaten overwinnen; want gy zyt my te sterk geweest! Dus behandel ik hen als schaapen van den Middelaar, maar die nog van zynen stalle niet en zyn. Zy zullen nog eens worden ééne kudde ende één Herder, voor wie, en niet voor de waereld, Jezus zelf gebeden heeft. Daar ik nu niet weet, wie onder het Besluit ten Eeuwigen-Leeven staan, ben ik bereid, om allen met welwillenheid te behandelen; daar deeze welwillenheid zelf een middel in Gods hand zyn kan, om hen, zonder het woord, te winnen: en ik voor my yze, om iemand te bedroeven, voor wie Christus gestorven is. Zie daar, Vriendinne, de gronden myner verdraagzaamheid; en die kan met de striktste rechtzinnigheid ten vollen, ja met ruimte bestaan. Ik zal echter altoos de wagt houden omtrent de valsche Broeders, die de goede zaak verraaden. Ik zal nooit tot Leden der Kerk aanneemen, die daar in niet berusten. Ik zal altoos van den heiligen stoel der Waarheid allen weeren, die daar van niet overtuigd zyn. Ik zal altoos scherp exämineeren, en geen aanneemer des persoons zyn. Ik zal vasthouden aan myne oprechtheid, en niet dulden, dat zy, die betaald worden, op dat zy zouden opbouwen, afbreeken en ondermynen. Maar ik zal ook tegen hen, mids zy geweerd zyn, vriendelyk handelen. Uit dit gezette beginzel, door de Genade geheiligd, was ik in staat om, hoe vreemd | |
[pagina 164]
| |
zulks uwen Manne toeschyne, den Jongeling Leevend om verschooning te verzoeken, niet alleen, om dat ik het ergst geloofd, maar veel meer, om dat ik het ergst verspreid heb. Kan ik hem op den weg des onderzoeks van nut zyn; myn hart, zo wel als myn ampt, dringen my daartoe. Maar ziet hy zyne zielschadelyke doolingen geenzins, dan zal ik hem den Heiligen Geest aanbeveelen, dat die zyne oogen verlichte, en brenge tot de waare inwendige kennis zyner rampzaligheid. Ondertusschen is het my eene gevoelige smarte, dat eene eigen Zuster van den Heer Leevend, en ook haaren Man, zo veel in de Arminiaansche en Sociniaansche Menniste Kerke gaan. - Wat zal ik zeggen? My is in deezen bange. Maar dit zou ik liever eens gemoedelyk met hun beiden verhandelen. Myne veelvuldige ampts-bezigheden noodigen my te eindigen. Hou dit dan voor een afgeperst antwoord. Ik beveele u beiden Gode en zyner genade. Myne Vrouw, denk ik, zal hier niets meer hebben by te voegen; ik noeme my des, na UEd. van haar gegroet te hebben,
Uw heilwenschenden Broeder in Christus,
j.w. heftig, v. d. m. | |
[pagina 165]
| |
Postscriptum.geachte vriendin, juffrouw de harde!
Dat heeft de Man niet geraden: ik zal, voor hy my op 't mat komt, er nog wat by flansen. Wel, Tante lief, je verlangt altyd, om wat goeds te hooren; daar heb je nu een goed woord. Je zult er nog wel wat mede te doen hebben. En het is maar raak, ter deeg raak. Ja zie, myn lieve Mensch, zo is Dominé, op den Man aan! Rontom eerlyk, en wat haastig gebakerd, dat is waar; maar wy hebben alle onze gebreken. Hy is niet eenmaal gezwenkt; zo dat, als hy nog moest bevestigd worden in Amsteldam, dan zou Collega X *** tegen hem niet kunnen zeggen, gelyk tegen Collega W ***, welkom, o gy tweemaal gezwenkte, in den wyngaart des Heeren! Nu zulje wel vragen, wat is gezwenkt? Hoor, ik heb zo geen tyd om alles uittepluizen met Dominé, maar dat zal zo veel zeggen, in een waereldschen zin, als iemand, die zyn rokje zo eens keert by geleegendheid, en waar op dit mooije rympje gemaakt is:
Klaas hangt zyn huikje naar den wind;
Nu is hy Staats, dan Prinsgezind;
Nu is hy Voets- dan Kokciaans enz,.
| |
[pagina 166]
| |
Ik heb hem evenwel gezeid: ‘zie, Dominé, ik ben in de Leer zo zuiver als een glas; maar ik kan maar niet in myn hoofd krygen, dat allen, die niet Gereformeerd sterven, eeuwig verdoemd zyn.’ - ‘Hoof, Vrouw, zeit hy dan, niemand wenscht zo zeer, dat dit zo niet waar, als je Man; en ik kan met den zaligen Dominé Boscoop wel zeggen: lieve verdoemelingen, had ik de genade, ik gaf je die, en je had die. Maar indien Gods rechtvaerdigheid in het verdoemen van het ongeloof moet verheerlykt worden, wat zyn wy, die tegen God antwoorden?’ - ‘Man, zeide ik daaröp met de Discipelen: deeze reden zyn hart: wie kan dezelve draagen?’ - De myne zweeg. Wat heb ik nieuw opgehoord van Wim! Ik verlang myn hart aan stukken om hem te zien. Tuttermatut, al was hy, in plaats van een Armiaan, Paapsch geworden, zou hem met een regt oud Hollandsche kusch welkom hieten; ei wat, een jong Mensch doolt wel eens; en 't Geloof is toch een gaaf, Tante lief. Daar by komt ook nog, dat ik geduurig denk: nu Dominé zo mis gehad heeft omtrent Wims tydelyk bestaan, kon hy er omtrent zyn geestelyk bestaan ook wel niet eens oud agter zyn. De Schrift zegt evenwel, dunkt my, dat elk, die God vreest, en weldoet, Hem aangenaam is. Dat geloof ik venwel ook. Zo dat ik laat al het overi- | |
[pagina 167]
| |
ge voor Dominé; 't is zyn zaak, zeg ik, en elk in zyn post; ik by de Kinderen, en Dominé op zyn studeerkamer. Die onfeilbaarheid is ook al zo zuiver niet, zie ik al. En er zal hier, vrees ik, nog ereis een hooge zee gaan, met myn Jan; want wat Dominé doet, of niet doet, hy kan er de Leer van de Kerk maar niet in krygen, en zyn Cathegismusboek ziet er uit, dat men er zich over bedroeven zou. En die hamersche kleine Meid, onze Betje, met die zwarte oogen, is net al eens. Weet Dominé een spyker, zylui weeten een gat. Met Betje kan dat zo wat heen; maar die verbruide Jan moet zyn Vader evenwel eens in het Heilig dienstwerk opvolgen, want Dominé heeft hem den Heere geheiligd, toen hy nog in zyn wieg was. Nu, de Kinderen kunnen verbaasd veranderen. Zy groeijen rondsom en over en weer over; gelyk gy ook wel weet. De Kapitein zal, als hy Domineés Brief leest, wel weer eenige knoopen van zyn rok laaten vallen; dat kan ik niet helpen. En wat Mevrouw Ryzig aangaat, onze Daatje meen ik, ja die maakt het gortig genoeg; want zy en haar Man ziet men haast niet by ons; en lieve Heer, er moest zo een onderscheid niet gemaakt worden: het oog wil ook wat hebben. Nu, bezoek my eens met den eersten, en groet uw Man voor
Uwe Vriendin,
w. heftig. |
|