Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
Myn heer!De veelvuldige beleefdheden, by uwe Ouderen jaaren lang genooten; de geneegenheid, die ik altoos in myn binnenste voor u gevoelde; de vreugd, die my bezielde, toen gy u aangordde, om als een jong Nasireer der Kerke van Christus ten stryde te gaan, verwekten in my, op het hooren der slegtigheden van uwen wandel, droefheid en toorn. Ja, ik beken, dat ik, door de waarschynlykheid verblind, daar aan geloof geslagen heb; wat zeg ik? dat ik die kwaade geruchten heb helpen verbreiden, anderen ter waarschuwing. Hier toe achte ik my verpligt; ik wist, welke diep ellendige tyden wy beleeven, en hoe de Leeraars - zy zyn toch de gaarn getrouwe knegten; tot eenen smaad gesteld worden, door de bedorven waereld, die in het booze ligt, ende verduisterd is in den verstande. 't Is waar: de berichten van den Broeder Maatig hadden my wel wat omzichtiger mogen maaken. Edoch! ik kenne 's Mans groote vooringe- | |
[pagina 85]
| |
nomenheid met u, door uwe uitmuntende bekwaamheden in hem verwekt. Ik wist, dat zyn Hoog Eerwaardigheid niet alles kon opmerken. Wat zal ik zeggen? Het antwoord van den Heer Roulin zelf verzwaarde myne beangstheid; myne vreeze was groot. Ik leide die geheimhouding in uw nadeel uit. Thans beter overtuigd, want ik ben onderricht, dat de Heere u, door zyne magtige hand, op eenen doornagtigen weg geleid heeft; dat hy u heeft getrouw gemaakt op uwen zwaaren post; ziet, nu, nu pryze ik de vrye genade. Nu verneder ik my voor den Heere, om dat hy myn ellendig zwak doorzicht, buiten myn weeten, heeft dienstbaar gemaakt tot een goed einde. Ik zal voortaan alleen in zyne kragt wandelen, ende stille zyn. Vergeef my dan, Broeder, het ongelyk u aangedaan. Neig uw hart weder tot my, en laat ik u alle mogelyke vergoeding doen. Ik wenschte wel, dat het ongeveinsd geloof, het welk gewoont heeft by uwe Grootmoeder, ende nu nog woond in uwe Moeder, ook in u, eertyds mynen Timotheus, woonde; dat ik u in den schoot der Kerke mogt verzamelen, ook schoon gy geen Herder of Leeraar worden zult. Hebt gy eenige bezwaaren tegen de Leer der Dortsche Vaderen, meld my die; mooglyk ben ik wel het middel in Gods hand, om u te trekken uit de wargaarens der onzuivere Leere, die toch de | |
[pagina 86]
| |
dood werkt. Op dat ik u nog eens aanschouwe als een blinkende sterre aan Neerlands Kerkhemel. De zielen van Jehova's Keur en Lievelingen zeggen hier op ja, ende amen. Uwe Zuster is niet van de onze, maar van agter my afgekeerd. De Heere brenge haar weder by ons! Ik beveel u Gode en zyne genade, en ben met een hart uitgebreid in liefde,
Uw Dienaar in Christus,
j.w. heftig.
PS. Wim lief, ik zou maar blaauw blaauw laaten, met Dominé: de Man meent het zol wel met u, en je weet, al dat gedisputeer maakt maar heete hoofden. Ik schryf dit buiten Dominées weeten: dat niet weet, niet deert.
Uwe Vriendin,
rammel. |
|