Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
Waardste vriendin!Ik zal zo rasch, als ik wel wenschte, de eere niet kunnen hebben, om u in uwe nieuwe wooning te bezoeken. Myn verlangen, om my met u te onderhouden, is te groot, om daar aan niet door middel myner pen te voldoen. Het oprecht belang, dat ik in alles, wat u betreft, altoos neem; de heuscheid, waar mede gy my behandelde, doen my deeze vryheid gebruiken. Behoef ik u, myne waarde Vriendin, te zeggen, dat ik gelukkig ben; en zoude ik dat ooit meer zyn kunnen, buiten de onderscheidende genegenheid van haar, die wy beide zo hoog waardeeren? De beminde van myn hart zal zeker dit myn geluk aan haare lieve Vriendin hebben toebetrouwd: - Ik kan my echter het genoegen niet weigeren, haar dit ook te zeggen. Myne vriendschap en dankbaarheid vorderen dit. Indien gy, myne waarde, niet altoos in myne belangen waart, dan zeker was het dat gy het geluk uwer Vriendin te zeer behartigde, om het in myne magt | |
[pagina 79]
| |
te stellen: 't was, om dat gy vreesde, dat ik door een zeer ongeregeld gedrag, zulks onwaardig was; en gy zult zeker met leedweezen u verzeekerd gehouden hebben, dat de Heer Helder zo over my moest denken, als u zeer wel bekend was, dat hy over my dagt. De tyd heeft myne onschuld aan den dag gelegd. Ik verdien de gunstige onderscheiding van den deugdzaamen Heer Helder. Denk niet, myne Vriendin, dat dit vermetelheid zy, of de grootspraak van een verwaand Jongeling. Het zyn de dierbaare woorden der uitmuntende Mevrouw Helder. Zy heeft my beöordeeld uit de historie van myn Leven, voor zo verre het betreklyk is op de altoos, altoos beminde Lotje Roulin. Verre zy het van my te roemen op het doen van mynen pligt. Ik mag echter getuignis der waarheid geeven. Hier toe heb ik te meer aanmoediging, om dat daar door de goede gevoelens, die uwe Vriendin altoos van my behield, zo veel eere worden aangedaan. Hoe vernederend moet het niet zyn voor een edelaartig Meisje, eindelyk te moeten toestaan, dat zy in zo een gewigtig stuk door haar hart, - (wilt gy, door haar oordeel?) misleid was! Ook dan, als dit voor elk een ondoorgrondelykgeheim gebleeven is. De waarschynlykheid was tegen my. Ik weet dit zelf wel; maar konde ik behoudens myne gevoelens van eer, 'k zwyg van tederer verpligtin- | |
[pagina 80]
| |
gen, omtrent de zalige overledene, een zo kiesch stuk openbaaren? Mogt iemand, dan haare Moederlyke Vriendin, kunnen gissen, dat dit beminlyk, deugdzaam Meisje, dit engelagtige Lotje my beminde, dat te leurgestelde - wat zeg ik? onbeäntwoorde liefde, haar dermaate trof, dat haar teder reeds tot teering overneigend gestel daar onder bezweek? Was dit niet een geheim, 't welk ik verpligt was, ten koste van myn eigen ongeluk, te verbergen? Was deeze vergoeding, - deeze zorg voor haare kieschheid dan niet alles, wat ik haar geeve konde? Moest ik myne liefde, die ik toen hoopeloos beschouwde, niet in myn eigen boezem verbergen? Was het my des wel mooglyk my te rechtvaardigen van den ysselyken blaam: ‘dat ik zeer snood omtrent een deugdzaam Meisje gehandeld had.’ ô Myne lieve, de waereld verdient zo veel vertrouwen niet. Mooglyk is het niet strikt redelyk; maar het is by my een vaste regel: ‘Nooit ten onzen by zonderen nutte ons te bedienen van de genegenheid, die wy een Meisje hebben ingeboezemd, wanneer wy niet in staat zyn, die te beantwoorden.’ Ik kon het denkbeeld niet dulden, dat men eene Lotje Roulin immer zoude verdenken van iets ligtvaardigs. En was zy daar wel by het gros van vry te spreeken, als men weeten zoude, dat zy op een jongen knaap, niet uitstee- | |
[pagina 81]
| |
kend door in 't oog vallende naauwgezetheden, verliefd ware geworden? ... o Laat ik my van dit onderwerp afmaaken.... Het schokt my te sterk....... Ik verheug my grootlyks, om dat ik den moed had alles te lyden, wat er door my geleden is, zonder my te hebben willen rechtvaardigen. Moest het heele geval niet ongelooflyk voorkomen? Was het mooglyk voor eenen Willem Leevend, omtrent eene Lotje zo te verkeeren, als hy deed? Zou men niet naar de roerzels van dit vreemde gedrag hebben gaan zoeken; zou men myne liefde voor uwe Vriendin niet ontdekt hebben, en was het myn onveranderbaar besluit niet, die voor alle oogen te verbergen? Dat gy my dan ook veroordeeld zult hebben, is zeer natuurlyk. Dat gy in de belangen van een deugdzaam beminlyk Man waart, bevreemt my niets. Dat gy u bevlytigde, om het hart uwer Vriendin van my te verwyderen, moest daar van een gevolg zyn. Hoe kon eene Juffrouw Veldenaar haare eenige hartvriendin toelaaten, eenen Jongeling te beminnen, die een bedorven karakter, en een slegte manier van denken had? Wat gemeenschap konde er in deezen ook zyn tusschen het licht en de duisternis; tusschen eene Juffrouw Helder en een Willem Leevend? Ik verlang onuitspreeklyk, om u de gelukkige Vrouw te zien van den achtingwaarden Ko- | |
[pagina 82]
| |
lonel van Sytsama; om Mevrouw, uwe Moeder, te omhelzen; om alle de Kinderen weder te zien; vooräl dat Kind, wiens tedere liefkoozingen, wiens beminlyke vrolykheid, wiens ongemaakte vryheid omtrent my, myn hart sterker roeren, dan ieder een begrypen kan: ik vermyde van het verlies uwes dierbaaren Vaders te spreeken...... Hoe vaart myn Vriend Hendrik? Waar is hy? Is hy gelukkig? Wat vraag ik? Kan een zo deugdzaam weldenkend Man ongelukkig zyn? Mogt hy in de armen eener hem waardige Vrouw leeren vergeeten, dat hy ooit dezelfde Dame beminde! Myn Vriend Renting is thans by mynen Broeder Ryzig gelogeerd. Daar schryf ik deezen. Allen groeten u met de hoogste achting. Zou er niet één Lettertje overschieten voor
Uwen teder liefhebbenden Vriend en Dienaar,
w. leevend.
P.S. ‘Komt gy, waardste Mevrouw van Sytsama, niet eens te Amsteldam?’ Dat spyt my, want myn Man en ik zouden zo gaarn de eere hebben, om myn Heer den Kolonel en zyne beminde by ons te huisvesten. Gy zult | |
[pagina 83]
| |
mooglyk de gunstigste indrukken niet van my behouden hebben: maar geloof my, ik ben eene geheel veranderde Vrouw; en hief uit kunt gy opmaaken, of ik thans meer voor u (zoude onze Vriendin zeggen,) bereekend ben. Nadere informatie op dit stuk, by den Heer A. Ryzig, Koopman te Amsteldam; den wonderlyken Man van
Uwe hoogachtende,
a. ryzig. |
|