Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
Waardste juffrouw Belcour!Ik nam al meer dan eens de pen op, om aan u te schryven. Wat zal ik zeggen? Ik ondervond, dat het even moeilyk is te schryven by te grooten overvloed van stoffe, als by gebrek daar van. Myn hart is zo vol, myn geest, door de veelheid der denkbeelden, zo belemmerd: ik weet niet, hoe ik zal beginnen, hoe ik op eene my zelf voldoende wys zal beginnen, en voortschryven. Waardige Vrouw! Was ooit eene Vriendin, eene - Moeder, zo veel aan eene andere verpligt, als ik aan u ben? Trad gy niet in myne plaats? Vervulde gy niet, en dat op de uitmuntendste wys, myne pligten? Is myn geliefde Zoon, myn Willem, niet door uwe tusschenkomst ook dat geen, dat hy is? Bleeft gy zyne Vriendin, zyne vermaanster, zyne bemoedigster niet, ook toen de laster, die pestilentie, die in de duisternis wandelt, hem griefde; toen ook braave Lieden hem beschuldigden - veroordeelden? Zoude myn Zoon zonder uwe lessen, uw voorbeeld, on- | |
[pagina 75]
| |
schuldig, edel, verootmoedigd, gevestigd in het goede, by my zyn te rug gekeerd? Ik ben te zeer overstelpt, om hier meer van te zeggen...... Zo denk ik, onder het leezen der my aanbetrouwde Brieven. Ik leg omtrent u, als Moeder, onder verpligtingen, die ik helaas! wel altoos onbeloond zal moeten laaten; om dat geen Menschelyk vermogen u daar immer voor beloonen kan. Hoe onvermogend des myne dankbaarheid omtrent u zy, zy is echter zo groot, zo oprecht, zo vuurig, dat ik my bitterlyk bedroef, om dat zy niets doen kan, om u daar van te overtuigen. Indien gy vóór my van dit tooneel des Menschelyken levens aftreed, dan zeker zult gy nog de beschermgeest myns Zoons blyven. Vermag hier het gebed des goeden veel; hoe kragtig moet de voorbede der Heilige van het stof ontslagen ziele niet zyn! Hoe gaarn zoude ik dit met meer ruimte voor my zelf denken! Evenwel ligt er, in dit Leerstuk der Roomsche Kerk, niet veel meer troost, dan Kettery? En zou de voorbede eener heilige in den Hemel, den Zaligmaaker meer in zyne goedheid benadeelen, dan de voorbede der Godvruchtigen op deeze aarde? Dit denkbeeld vleit zo zeer met myne oorspronkelyke wys van denken! Waardige Juffrouw Belcour, hoe veel invloed hebben de omstandigheden op ons, op ons weezen, onze gedagten, onze bedryven! Kunnen | |
[pagina 76]
| |
wy van de zichtbaare tot de onzichtbaare waereld besluiten? My dunkt, ja. Zo dra wy meer vry, meer geestlyk denken, ontwaaren wy reeds zo eene groote opklimming in onze gevoelens, zulk eene verheffing in onze bespiegelingen, zulk eene uitgebreidheid in onze bevattingen, zulk een ruimheid in ons hart, zulk eene uitgestrektheid in onzen geest; dat wy waarlyk dan reeds tot eene edeler Classe van weezens behooren, dan wanneer wy gedrukt wierden door rampen, geslingerd door driften, verblind door vooroordeelen. Vergun my, dat ik aan u nog een weinig over een zo geliefd onderwerp schryve. Zullen wy, als wy gekomen zyn tot de vryheid der Kinderen van God, ons zelf herkennen? Wanneer wy niet meer wandelen door 't geloof, maar door aanschouwen. Somwylen hebben wy zulke sterke bewyzen van de Godlyke Voorzienigheid, dat wy aan haare bestiering niet kunnen twyfelen. Kan ik de betrekking, waarïn gy met uwe zalige Vriendin Roulin gestaan hebt; de kennis, die myn Zoon daar door aan u kreeg; alles, wat gy daar door omtrent hem deed; de Briefwisseling met u gehouden; en wat niet al, overdenken, zonder by my zelf te zeggen: zie daar Gods vinger? Wanneer zal ik het dierbaar genoegen hebben, om u hier te zien, om u in persoon voor alles te bedanken, om u myn huis - al wat in myn | |
[pagina 77]
| |
vermogen is, aan te bieden. Zou myne edelmoedige Vriendin Helder niet wel eens besluiten kunnen, om u voor eenigen tyd aan my wat aftstaan? Ik begryp zeer leevendig, dat dit haar wat moeilyk zal vallen; maar hoe veel heeft die groote Vrouw gedaan voor haare zwakke Vriendin!.. Met niet wel te beschryven hoogachting hebbe ik het geluk my te noemen, van de waardige Juffrouw Belcour,
de opregte en altoos verpligte Vriendin en Dienaresse,
c. v. oldenburg, gebooren burlet. |
|