Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Lieve mevrouw Ryzig!Ik ben zo in mynen schik met uwen grooten, vollen Brief, dat ik, in spyt van alle schynbaare ongelykheid aan my zelf, dien zeer omslagtig, langdraadig, omhaalig, ga beäntwoorden. Ik begin deezen op een steigertje aan de rivier, die hier deezen kant van Beekenhof bespoelt..... Het waait een frissche koelte: de scheepen zeilen snel voort...... Hou! daar bonsde er een tegen myne zitplaats aan, dat het schip te rug stoof. ô Welk een heerlyk gezicht! Ja, dit is alles wel en mooi, maar myn papier waait geduurig op.... Voor er des een blad in de rivier dryft, zal ik een ander plaatsje gaan zoeken...... Nog meer ongelukken! daar rolt myn inkt-kokertje, rids, rids, rids, van de tafel. Met één drupje, dat er nog in over bleef, ga ik nog wat krabbelen.....
In 't Eikenboschje. 't Is hier beter. Had ik nu maar inkt genoeg. Zo dat, altoos ontbreekt er | |
[pagina 44]
| |
iets. Ik zal zien hoe ver ik koom, en anders opkraamen, om de noodige materiaalen byëen te scharlen. Ik weet niet, of eene Vrouw, die zo veel verstand heeft als Mevrouw Ryzig, wel in staat zy, al haar verstand voor één persoon alleen te bewaaren. Laaten wy dit eens zien; want zou uwe Tante zeggen, zien gaat boven hooren praaten. Mevrouw Ryzig schryft aan haare Tante over het schoonmaaken: over de rymery aan Nigt Hexameter; maar altoos schryft zy als een Vrouw van verstand. Over niet met al te schryven, is ook al een heele kunst; indien men dat doen zal, als de geestige Vrouw, aan wie ik thans myn laatste drupje inkt verschryf...... Myne pen weigert, ziet gy? Kom, ik ga naar den Coupel; daar zal ik beter zitten, en alles byëen vinden.
Uwe Huismiddeltjes ter verkryging van geluk zyn al heel niet verwerplyk. Onder verbetering, vraag ik, moet de inbeelding der patient er ook niet veel toe doen, zal hy er de gewenschte vrugt van trekken? Alle Mallooten willen nog niet eens als Mallooten gehandeld worden: 't scheelt veel! Zy zyn Beuzelaarsters, maar zy willen niet als zodanig beschouwd zyn. Schryf haar een Brief, | |
[pagina 45]
| |
dien zy niet verstaan, zy hebben nog liever zo eenen Brief, als eenen die niets beduidt. Zy zien dan te duidelyk, dat wy haar gewigt kennen. Zy gelyken hier in naar een kind, dat, hoe zeer hem een nieuwe gerande driegulden behaagt, boven een bleeken kleinen gouden ryder, evenwel beschaamd en knorrig wordt, om dat het den driegulden koos, zo rasch het weet, dat die beide stukken gelds hebben moeten dienen, om zyn verstand te beproeven. Ik heb eene Nigt, die zich in 't hoofd gesteld heeft, aan my, om dat zy myne Nigt is, geloof ik, (want anders is er geen de minste reden toe,) dikwyls te schryven. Zy is zo dom, dat zy niet spelden kan, en ik kan over niets wat ook, dan over het weer en de boomen, aan haar schryven. Die ellendige Nigt telt echter altyd de regels van myn Brief; is zeer gesteld op eenen langen Brief; neemt het my kwalyk, als ik wyd schryf, en breede randen open laat. Die zelfde Nigt was hier onlangs: ik had aan myne Vriendin, Mevrouw van Sytsama, geschreeven. Mama verzogt my dien te leezen: ik gehoorzaamde, zo ver ik toen kon. Myne Nigt vroeg my, vry spytig: ‘waarom ik aan haar ook zulke Brieven niet schreef.’ - ‘Welke Brieven, Nigt?’ - Dat kon zy zo niet beduiden, maar zo als ik aan myne Vriendin schreef, - daar kwam het op uit; ‘want, zei ze, gy schryft aan my nooit zo mooi.’ Het gaat in deezen als | |
[pagina 46]
| |
met het kerk gaan. Geloost gy ook niet, dat van het groot getal der geenen, die uwen geliefden Dominé H *** volgen, er maar weinigen zyn, die wat van de preek rooijen? Zy hebben gehoord, dat Dominé H *** een zeer uitmuntend Predikant is; dat hy denkt, en doet denken - actie genoeg, om geen ééne preek te verzuimen. Wel heden, zy zyn by Dominé H *** in de kerk geweest; al was het ook maar om - een slaapje te neemen; wie kan dat zien, als zy in haare koetzen voorby ryden? Ik heb het meer gehoord, dat de waereld juist de bevoegde rechter der verdiensten niet is. Zie daar! daar zyn de Brieven van onze groote Dichteresse de Neufville: in twintig jaar tyds zyn zy maar eens herdrukt, en weinig bekend; en ik zag daar in een Hellebroek van onze Werkmeid: ‘agttiende druk met Kerkelyke Approbatie.’ Maar, om niet personeel te worden! Wat beduidt de toejuiching van zulke Weezentjes, by eene Mevrouw Ryzig? Men verkrygt die maklyk! Doch het is, koper geld, kopere zielmisse. Dewyl gy nu uwe fyne waar bewaart voor andre koopers, kunt gy op een zeer goed vast inkomen staat maaken. - Mooglyk reekent gy den lof der zotten voor spelden-geld. Is dit zo? dan zyt gy zeer Economisch. Gy houdt wel een brillante Quatre souskraam, maar gy hebt echter ook veel kostbaarder dingen. | |
[pagina 47]
| |
Die dingen, zegt gy, bewaart gy ook voor my. O gy zyt zeer vriendlyk, Mevrouw Ryzig; te meer, daar gy er voor my geen andere munt voor ontfangt, dan die bestaat in de herinnering; ‘wat gy zoud kunnen zyn, indien gy gewild had.’ Hoe vernederend my dit ook zoude toeschynen, gy echter zyt zo gelukkig, dat gy altoos alles van de goede zyde voor u beschouwt. Maar wat zoud gy zeggen, indien ik eens beweerde, dat gy u alleen vermaakt hebt, met eene Beuzelaarster te schynen? Gy bleeft in den Vrouwen kring, stelde gevolglyk veel meer prys op een Eau de Luce slesje met vernuft, dan op eene groote Amsteldamsche Koornligter met geleerdheid. Gy speelde wel met, maar verspeelde uw verstand niet. Uwe vuurpylagtige aanmerkingen zyn daar getuigen van. Wat behoeft men te gaan zitten peinzen, als ons gezond oordeel zulke aanmerkingen in menigte voor ons maakt?....
Dus verre had ik deezen, toen myne geliefde Moeder over myn schouder zag. ‘Aan Mevrouw Ryzig, Lieve?’ Ik. Ja, Mama; ik beäntwoord den Brief, die u zo gesmaakt heeft: mag ik u dit gedeelte eens voorleezen? Mama. Gaarn: maar, Chrisje, laat u door uw eigen vernuft niet wegvoeren! | |
[pagina 48]
| |
Ik. Vreest gy daar voor, lieve Mama? Mama. Wel eens, en vooräl, indien zo alles buiten uw hart omgaat; anders nooit: want gy bemint uwe Vrienden veel meer, als uw aartigste zet. Ik. Maar ik bemin Mevrouw Ryzig ook, Mama. Mama. o Schryf dan maar voort; dan zult gy zeker myne goedkeuring wegdragen. Ik. Laat ik daar over zo wel, als over alles wat ik doe, uwe gedagten mogen vraagen. Mama. Uwe Moeder is altoos uwe Vriendin. Nu, lees, Chrisje. Zo deed ik, en Chrisje kreeg een Bonnetje op haar schrift. Ik heb order gekregen, om u eens te vraagen: ‘waarom gy u als ten regel gesteld hebt, beter te zyn dan te schynen?’ Dit is zo verbaasd vreemd, zegt Mama! Zeker, Daatje, (mag ik u zo wel eens noemen, nu gy Vrouw en Moeder zyt?) ‘Tot een regel, zegt gy; wel Chrisje, wel kind, ben ik een Vrouw, om my aan regels ende inzettingen te binden?’ Nu, nu, al hebt gy u dan tot zo een gedrag niet kerkelyk en waereldlyk verbonden, gy zult toch zeker een waarom van dit gedrag hebben. Uw geheel antwoord zal mooglyk hier in bestaan: ‘Ik bemin de vryheid. Zo dra ik my by zeker foort van Menschen voeg, moet ik derzelver wetten eerbiedigen; en ik wilde zo min in het Zedelyke als in | |
[pagina 49]
| |
het Godsdienstige, of Paulus, of Cefas, of Apollos, of Veldenaars, of Mevrouw van Oldenburgs zyn; maar my zelve. Want ik moest kattenkwaad kunnen doen, zonder dat zich daar iemand over verwonderde; ik moest de waereld ook van haare zotte zyde zien, zonder dat ik met een: past dit nu een Daatje Leevend! werd doorgestreeken.’ Uw antwoord, indien dit uw antwoord is, voldoet my. Gy geeft my de waarom uws gedrags; dit is nu genoeg. Grootlyks ben ik het met u eens, Zuster Ryzig, dat men, om onbepraat door de waereld te komen, om onbenyd ten grave te gaan, geen aandagt, vooral geene goedkeurende verwondering, moet opwekken. Iemand, die veel in de kerk, of op eene andere publique plaats plagt te komen, en daar niet komt, wordt gemist: men gaat aan 't onderzoeken, waarom is dit zo? Die er zelden komt, - wie denkt daar aan; niemand moeit er zich mede; want er valt geen aandagt op. Nog wat! Men is misnoegd op eenen ernstig deugdzaamen goeden Gellert, als men hem hoort beweeren, dat het danssen eene der nutte vereischten is in eenen Predikant. Stern, een Dominé zelf, zegt het zelfde, en niemand neemt het kwalyk; in tegendeel men wagt dit van den schryver des Tristrams. Myne Vriendin Coosje zegt iets zeer aar- | |
[pagina 50]
| |
tig, naif, comicqs; wie zou dit van eene zedige Juffrouw Veldenaar gedagt hebben? 't Is wáár... maar evenwel moest die Dame dat zeggen? Mevrouw Ryzig zegt iets, even geestig, even wél raak; en niemand verwondert er zich over: men is er zo aan gewoon, dat men het naauwlyks opmerkt: uw Huismiddeltje is des - probatum. Zy, op wier goedkeuring gy nog al eenigen prys stelde, zyn ook wel zo goed geweest van uwe grilligheden aan uw temperament, en uwe goede hoedanigheden aan uw hart toe te schryven. Zo dat ik maar zeggen wil, dat zo de kunst om te behagen, de kunst is om gelukkig te zyn, dan hebt gy het in die kunst verre gebragt, en dat wel, met zo weinig slytage aan de conscientie als maar mooglyk is. | |
(Vervolgd door Mevrouw Helder.)Laat het u niet vreemd schynen, dat ik de pen opneem: ik praat gaarn met jonge Menschen, en vooräl wanneer zy zo veel vernuft hebben, als myne Vriendin Ryzig. Ik vond uwe aanmerking, dat de Menschen, die de meeste rampen hebben, het minst klaagen, hoe vlugtig, zeer gegrond. Doch dit beslist nog niets. Ei lieve, laaten wy eens zien, of wy de zaak niet | |
[pagina 51]
| |
eens zouden kunnen worden. En waaromtrent beslist het niets, vraagt gy mooglyk? Ik zal het u zeggen, myne Vriendin. Het beslist nog niets met opzicht tot hun mis - of vergenoegd hart. Leert dan de ondervinding niet, dat er Menschen zyn, die over alle beuzelingen klaagen, maar groote tegenheden stilzwygend torschen? De Lydens-kunst wordt, zo als alle kunsten, door oefening volmaakter. Kunnen wy ook zo net oordeelen over het gewigtige of beuzelagtige der tegenheden, die anderen treffen? kunnen wy den juisten maat huns gevoels bepaalen? Weeten wy zo zeker, waar zy het gevoeligste zyn? Wy zien alleen de uitwerkzels daar van. By voorbeeld, twee gezonde, even oude Kinderen, kunnen zo ongelyk in kragt zyn, dat het eene gebukt gaat onder eenen last, dien het andere vlug en gemaklyk draagt. De proef alleen kan dit leeren. Heugt het u nog niet wel, dat gy meer getroffen waart, door het gemis van een avond in de Comedie doortebrengen, dan door een geheelen dag kiespyn te hebben? Myne Chrisje zou al de divertissementen van geheel Amsteldam veel liever missen, dan een uur die zelfde pyn uittestaan. Wie zal haar echter niet voor zeer kleinzeerig, en u voor zeer verzot op uw plaisir houden? De dingen in dat licht beschouwd zynde, vraag ik, of gy wel zo veel reden hebt, om u te beroemen op uw blymoedig doorstaan van den zwaa- | |
[pagina 52]
| |
ren schok, dien gy, in uws Broeders lotgevallen, geleeden hebt? Voor u was het eigenlyk geen ramp; want gy geloofde niets van alle waarschynlyke geruchten. Had gy overtuigd geweest, dat uw Broeder zyn karakter dermaate bevlekte, dan zouden wy gezien hebben, hoe bedaard gy dien ramp verdragen had. Wil ik de pen nog een weinig langer houden? My dunkt, dit kon geen kwaad. Ei lieve, laat my de vraag, die gy verzoekt, dat Chrisje aan haare Vriendin eens voorstelt, beantwoorden mogen. Voldoet dit antwoord u niet, dan kunnen wy altoos nog aan Mevrouw van Sytsama uwe vraag inleveren. Een woordje, myne Vriendin. Godvruchtige ondeugden, is dit geen valsch vernuft? Staat het niet gelyk met ernstig bespotten, met leelyk schoon? Is er, in de voorgestelde vraag, niet nog een weinigje van den ouden Adam - meer scherp, dan goedaartig vernuft? Waarom moet juist die vraag aan Coosje voorgesteld worden. Lieve stoute meid! Is het niet, om dat gy haar voor zeer naauwgezet houdt? Is het niet, om dat gy vlugtig hebt meenen te zien, dat naauwgezette jonge lieden Godvruchtige ondeugden hebben? Ontveins het niet; zo zal het zyn. Het spyt my altoos, als men zich in zaaken van gewicht onnaauwkeurig uitdrukt! Hoe veele verwarringen worden hier door veroorzaakt. Naauwgezetheid is volkomen menschelyke deugd. Door- | |
[pagina 53]
| |
gaans wil men door dit woord schyndeugd, ten minsten dweepery, aanduiden. Mevrouw van Sytsama is eene dier zeldzaame jonge lieden, die den regel van haar denken en doen in de lessen van den heiligen Insteller onzes Geloofs alleen vinden. Zy bedilt nooit, zy gaat blymoedig altoos haaren weg. Zyn alle voorwerpen ook wel geschikt voor vlugtige aanmerkingen? Het kwaadst te vreezen, veronderstelt niet noodwendig liefdeloosheid. Dit ontstaat wel eens by zeer vroome Menschen uit tedere bekommering, uit hartelyke liefde. De bron, waarüit dit vloeit, is vry gemaklyk op te speuren. Ei lieve, Mevrouw, laaten wy dit nu eens maar afpraaten! Vloeit dat kwaadst vreezen niet uit liefde voort, dan zoekt men altoos naar verzwaarende omstandigheden. Men sluit zyn oog voor iets dat goed is en blyft; men roemt zelf het verstand van zo iemand, om hem nog onverschoonlyker te maaken. Men spreekt er overal van; men bezwaart hem met alle de gevolgen, ook die hy niet kon voorzien. Men doet dit by Menschen, die gunstig over hem denken, maar te laf zyn, (en zo zyn de meeste Menschen!) om hem voortestaan. Men kryt het uit by elk, die reeds tegen hem is ingenomen. Men verraadt een heimelyk genoegen, als men nog al iets nadeeligs heeft opgedaan. - Werkt men uit liefde, uit bekommering, dan smoort men alles, wat oneerlyk, wat dubbelzin- | |
[pagina 54]
| |
nig is. Men vertrouwt niemand, zo niet een beproefd Vriend, de reden van onze droefheid daar over. Men spreekt, zo veel dit mooglyk zy, gunstig; men poogt den verdoolden te toonen, dat men belang in hem neemt. Men neemt iedere goede daad ieverig op, om die te verhaalen. Men leidt den aandagt op het goede hart, het doorgaand karakter, den afkeer van losbandigheden, het temperament, de opvoeding, de voorbeelden, de omstandigheden, het in de gunst blyven van braave wel toeziende Menschen. Men herinnert zich eigen zwakheden. Grenst eindelyk het misdryf aan de zekerheid, dan vreest zyne liefde het ergst. Maar die vrees roert zyne ziel te sterk, om daar van te spreeken, en vooral, om daar op den algemeenen conversatietoon van te spreeken. Beproef dit eens aan uw gezond oordeel. Ik geef aan Chrisje de pen weer over. | |
Vervolgd door Mejuffrouw Helder.Ik zal die gebruiken, om uwe klugtige aanmerking over myne liefde voor uw Broeder te beantwoorden. Zou ik die ontveinzen voor zyne Zuster, zyne ieverige Vriendin? Waarom? Neen: ik beken, dat ik altoos te wel over hem dagt, om toetestaan, dat hy myne onderscheiding niet ver- | |
[pagina 55]
| |
diende; en nu ik daar van verzeekerd ben, is er geen de minste reden, om hier een geheim voor u van te maaken. Zo gy my wel kende, dan zoud gy echter ook weeten, dat ik, indien hy een slegt karakter gekregen had, hem niet zoude hebben willen beminnen, ook niet onder het schynschoone voorwendzel van hem te bekeeren. Ik kan my geen denkbeeld vormen van de vermeetelheid eener Vrouw, die durft onderneemen, een man van slegte beginzels, en een bedorven karakter, te verbeteren. Ik begryp ook niet, dat eene Vrouw zich kan verbeelden, door zo een Man bemind te worden. En myne uitmuntende Moeder zeide eens by zo eene geleegenheid: ‘Hoe kan eene deugdzaame weldenkende Vrouw zich hier toe de vryheid gunnen? Bedenkt zy dan niet, dat, zo rasch zy besluit, om zo een Man te trouwen, zy zich onderwerpt aan zyne meerderheid; of hoe zy, indien zy Moeder wordt, haare Kinderen waagt aan het slegte voorbeeld eens Vaders, die echter de Man der verkiezing hunner Moeder was?’ Dit weet ik, dit stem ik toe; en ik zou daar tegen handelen? Neen, Vriendin! Er zyn, dat is waar, gebreken, overylingen, die verschooning in de jaaren, en eene volkomen herstelling in een gelukkig huwlyk vinden. Gebreken, die buiten het hart omgaan; uit buigzaamheid, goedaartigheid, - gevoe- | |
[pagina 56]
| |
ligheid voortkomen. En ik beken het, deeze zouden my niet hebben afgeschrikt, om uwen Broeder voor my te kiezen; wat ook eene waereld (die ik zo weinig acht, als gy zelf,) dáár van zoude gezegd hebben. Dat men veele byzonderheden van u vertelt, waar aan geen de minste waarheid is, weet ik. Gy zyt altoos in uwen kring opgemerkt; actie genoeg. ‘Ik ken zelf figuuren, die voorgeeven u zeer familiair te kennen; met u te hebben omgegaan, enz.; die u nooit gezien hebben, ja alleen uit eene zeer oppervlakkige beschryving kennen.’ Men behoeft niet eens een reiziger te zyn, om privilegie van liegen genoomen te hebben. Men is niet in staat, om te figureeren in de gezelschappen, daar men echter verkiest te zyn. Men wil, het kost wat het kost, aartig zyn, óók eens iet zeggen, dat doet lachen. Men mistrouwt de waaren, die men in zyn eigen winkel heeft. Men versiert des iets, en doet het een andere zeggen; u by voorbeeld, die men toch wil, dat particulier is. Wordt er om gelachen, dan heeft men ten minsten den roem, dat men den smaak van het gezelschap getroffen heeft. - Doet het geen effect, keurt men het af? - o Dan komt de schande op u, die het bedreef, die het zeide. Men behoudt het recht, om er u, als eene zeer verstandige Vrouw, des te vinniger over te hekelen. Ik beken, dat nyd of kwaadaartigheid daar | |
[pagina 57]
| |
geen deel in hebben, maar dat is alleen goed voor den Leugenaar; gy wint er niets by. Dat echter een Leeraar uw holsblokjes heel naar Friesland neemt, is wat veel van den goeden Man. 't Is waar, het waren Mevrouw Ryzigs holsblokjes: en die moet toch particulier zyn in alles, wat zy doet.... Ik word daar verrascht van myne Vriendin Everards, die voor een weekje Buiten komt. Weg pen; ik geef my naauwlyks de tyd om deezen te sluiten, en aftezenden. Duizend groeten van ons allen, en byzonder veel van
Uwe Vriendin,
c. helder. |
|