Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Myn waardste Renting!Zo overstelpt als ik ben door het leezen van uwen Brief, zal ik dien niet kunnen beantwoorden. Waarom, ô edelmoedig Vriend, ben ik thans niet by u! Stilzwygend om uwen hals vallende, zoud gy de gevoelens van myn hart veel beter ontdekken, dan door het welspreekendste schrift, 't welk de bekwaamste pen immer kan nederzetten...... Wat zyn woorden, voor een gevoel, als het myne, omtrent weldaaden.... Ik verstom! Hoe kan, hoe zal, hoe moet ik u noemen? - Kunt gy waarlyk afstand doen van eene Juffrouw Helder! Gy kent immers alle haare waarde. Zy is schoon, beminlyk, deugdzaam, heeft veel verstand, is opgevoed door de uitmuntendste Moeder. Gy gingt gemeenzaam met haar om.... Ik moet myne pen voor een poos nederleggen, om my eens geheel en al aan myne gedagten overtegeeven. | |
[pagina 19]
| |
Afstand doen van eene Juffrouw Helder... die gy bemint! Waarlyk, gy moet of een zeer groot Man, of haarer onwaardig zyn. Ik ben verzuft. Wat kon ik ooit minder gedagt hebben, dan 't geen gy my meld! Hebben dan de waare vrienden der Rede zo veel zedelyke kragten? .... Is voor hem, die onder haar oog werkt, niets onmooglyk? Hoe weinig ben ik dan nog met haar bekend! Zy alleen is het, die u - die zelf uwe liefde bestiert. Haare goedkeuring zal groot zyn, immers voor eenen denkenden Renting. Maar, myn Vriend, hebt gy de beminlyke Helder ooit bemind - hoor my uitspreeken - bemind, zo als uw Willem haar beminde? Het onderwerp is voor my zo verrukkelyk, dat ik myne pen haaren vryen loop laat. Laat ik u den aart myner liefde voor haar, zo 't mooglyk zy, eens omschryven. Toets daar aan, het geen by u liefde genoemd wordt; en 't geen gy met recht zo noemt. Die liefde, die voor haar in alle myne aderen klopt, heeft aan myne ziel iets medegedeeld, dat wel samengesteld schynt uit kragt en zwakheid. De grootste beletzels zouden my niet hebben kunnen weerhouden, om myne geliefde Helder te gaan zien. En de allerminste zweem van koel- | |
[pagina 20]
| |
heid in haar gedrag zou my doodelyk bedroefd hebben. Is het te verwonderen? Zag ik wel iets buiten haar? Zy boeide myne zinnen tot bedwelmens toe. Konde ik aan haar denken? Myne liefde voor haar ontgloeide zo wel nu eens de reinste lusten der Natuur, als zy den waaragtigsten eerbied inboezemde. Hy, die alleen de schoone hoedanigheden van den geest bemint, voelt zyne zinnen door niets aangeprikkeld; zy liggen in stille werkloosheid. Bemint men alleen het schoone, het wel gevormde, dan blyft het hart koel, weezenloos, onvervuld. Maar hy, die mint, zo als uw Vriend zyne Helder bemint, is zo zeer verliefd op de deugden, de zielsvolmaaktheden, als op het schoone. Hy is (dit heeft my de ondervinding al vroeg geleerd) teder, eerbiedig, driftig, kiesch - rusteloos. Zyn hart zucht wél naar het volkomen genot, maar hy wagt dit alleen van het medegevoel. Hy kan misschien eens onderneemend, maar nooit kan hy onbescheiden zyn. Een Man van de Mode zal zeker met deeze beschryving van liefde spotten; maar, indien ik my verwaardigen kon hem iets te antwoorden, dan zou ik zeggen, het geen Dryden eens tegen een Jonkertje zeide: dat is, om dat gy nooit een groot Man zyn kunt. (Gy weet zeker, by welke gelegenheid?) De liefde heeft ook dit onderscheidene kenmerk; zy heerscht alleen. Een heerschzuchtige | |
[pagina 21]
| |
kan wellustig, gierig, of wraakziek zyn; een verliefd Man is niets dan verliefd. Laat ik my nog een weinig by dit onderwerp ophouden; myn hart is zo, dat ik deeze mededeeling myner gevoelens en gewaarwordingen meer dan nog ooit behoef; voeg des by zo veele goedheden ook nog deeze - dat gy my met geduld hoort. Een Minnaar is niet zo zeer moedig, gevoelig, menschlievend, om dat hy bemint; maar hy is bereekend voor de uitmuntendste liefde, naar maate hy zodanig in zyn eigen aart is. Mooglyk glimlacht gy, en denkt, dat ik dit alles in de geestvervoering der liefde schryf; gy zult er mooglyk byvoegen, dat ik my ter goeder trouw misleide; en, om dat ik overtuigd ben, dat ik bemin, ook alles, wat ik ontwaar, aan de liefde toeschryf. Gy zult my misschien herinneren, dat dit de waare gesteldheid niet is, waar in men zyn moet, om waarheeden te vinden. Wat zal ik zeggen? Ja, myn Vriend, ik weet zeer wel, dat de drift ons in onze eerste jeugd te vroeg, te heevig aanvalt, om juist altoos wel te kunnen onderscheiden; dat men te dikwyls die groote (zo al niet onweerstaanbaare!) aandryving der Natuur voor liefde houdt; dat dit ons blootstelt aan zulke daden, die weinig in staat zyn, om ons achting te doen verwerven. In 't algemeen kan dit niet ontkend worden; doch dit verzeeker ik u, dat de liefde, die ik voor myne beminde Helder altoos | |
[pagina 22]
| |
gevoelde, veel meer bestaat in hartroerende geneegenheid, en verrukkelyk welgevallen, dan in eigenlyke drift. Die liefde onderstelt te veel standvastigheid, om immer voor veelen bereekend te kunnen worden; in onvaste karakters kan zy geenen wortel schieten. Zy vordert te veel vuur en gevoel, om geschikt te kunnen zyn voor zeer geruste gemoederen; te veel kieschheid voor zeer laage onkundige Menschen; te veel zelfverzaaking, om ooit den grooven wellustigen te kunnen welbevallen. Laat ik nu gezond of verkeerd redeneeren; dit onderzoek ik thans niet: dit zeg ik u, zodanig is myne liefde voor Juffrouw Helder. Myne aandoeningen zyn zo sterk, zo over alles heen schynende; ik ben zo geheel by myne geliefde Chrisje, dat ik weinig in staat ben, om uwen schoonen Brief zo te beantwoorden, als hy verdient. Myne Zuster, die u allerhartelykst groet, las dien met eene haar al vry vreemde staatigheid: haare achting voor u is grooter dan ooit. Gy verdient, zegt Ryzig, eene Chrisje Helder. Zo gunstig denk ik niet over my zelf. Dit weet ik, dat ik haar bemin boven alles wat ik zoude kunnen zeggen; en dat ik haare liefde zo noodig heb, als myne ademhaaling. Vaarwel, edelmoedig Man. Kom by ons... Ik kan niet schryven; myn geest is te veel afweezig. Maar gy kent myn hart; dat hart verëerde | |
[pagina 23]
| |
en beminde u, ook toen ik vreesde - zeker stelde, dat de beminde van myn hart de uwe zyn zoude...... Geen Vriend bemint u Broederlyker, dan
Uw hoogachtende,
w. leevend.
P.S. Geen Logement dan aan 't huis van mynen Zwager: op Rentings kamer, zeide myne Zuster daar, my iets willende beduiden. |
|