| |
| |
| |
Zes- en- veertigste brief.
Mejuffrouw Christina Helder aan Mevrouw Jacoba van Sytsama.
Myne eerste bezigheid bestaat in u te schryven. De eer, my vergund, om buiten uw geliefd Huisgezin, de eenige te zyn, die getuige was van uwe Huwlyks verbintenis, verrukte my, 't is waar; maar ik voel echter, dat myne vriendschap en achting voor u my die onderscheiding waardig maaken. Hoe ongaarn myne geliefde Ouders my missen, dat verzoek van Mevrouw Veldenaar wierd geredelyk ingevolgd. Hoe gaarn ik langer by u zoude gebleeven zyn, 't was my onmooglyk, zo was ik overtuigd van het dierbaar verlangen myner Ouderen, om my weder te zien.
Ik ben wel thuisgekomen: onze waarde Juffrouw Belcour verzoekt my, u en de geheele Familie te bedanken voor de beleefdheid, waarmede zy ontfangen en gelogeerd is. Zy had de goedheid gehad, om aan Mama voorteslaan my met Lonne aftehaalen: dit vind ik zeer, heel zeer beleefd; ik geloof echter, en dit maakt my nog veel meer voldaan over haar verzoek, dat myne geliefde
| |
| |
Vriendin Veldenaar wel de voornaamste oorzaak was: wat eere voor uwe Chrisje, dat zelf eene Belcour myne Vriendin zo zeer onderscheidt?
In welk een licht, in welken stand, of betrekking ik u immer omhelsde, altoos blyft gy zo wel myn voorbeeld als myne Vriendin; dit, myne lieve, gaat niet altoos gepaard. Hoe heb ik my bedwongen, om van uwen zaligen Vader niet te spreeken! Ik verstond uwen Sytsama ten vollen, toen ik myne overloopende oogen sloeg op het afbeeldzel van dien uitmuntenden Man! Nog bedank ik hem voor dat woord.
Aandoenlyk was het gezicht voor my, u allen in den diepen rouw te zien; ik kon myne eigen kleeding byna niet dulden; het gaf my iet zo verbaasd vreemd by u allen, en myn hart stemde zo weinig met de vrolyke kleuren, die dus sterk met eenen diepen rouw contrasteeren...... Toen ik naar Rotterdam te rug keerde, beval ik den Koetzier een weinig omteryden. Ik moest de Pastory nog éénmaal zien; en de waarde Juffrouw Belcour die wyzen. Ik liet de paerden stappen; toen genoot ik het schaars bekend vermaak, - vermaak? welk een onvoegzaam woord! - met liefde, met dankbaarheid, met eerbied, in stille weemoedigheid, alles nog eens langzaam met myne verwyderde oogen te doorwandelen. - Ik huiverde van aandoening op dat gezicht. Thuiskomende, moet ik daar nog eenige tekens van ge- | |
| |
had hebben: ik zag (zeide Mama,) wat bleek en betrokken. Ik verhaalde de waarde Vrouw alles: met een stil kusje, en lieve dweepstertje, was alles afgedaan. Myne komst verraschte u: gy had naauwlyk gedagt, dat ik, in dit saisoen, vryheid zou gekregen hebben. Ik zag het duidelyk; maar ook, dat ik u des te aangenaamer was. In deezen verschil ik met u. Gy ontfingt altoos zo gaarn van my eene onverwagte visite. Dit kan ik niet zeggen; en dat zal veelen zo vreemd voorkomen, als dat ik volstrekt weiger du Ton te paerd te ryden: die weigering heeft my nog onlangs den titel van bizar doen verkrygen. Dit in 't voorbygaan. U, myne Coosje, kan ik dit echter wel doen begrypen. Van dat oogenblik, dat ik u te gemoet zie af, geniet ik, tot dat gy my verlaat. Als gy zo onverwagt komt, overstelpt my dit te véél. Ik heb dan zo de stille, geruste geschiktheid niet, om alles, wat uw byzyn voor my mede brengt, te smaaken; en 't geen ik zeer zeker zoude genooten hebben, indien ik u gewagt had.
Toen ik van u scheide, vroegt gy my: ‘hoe uw Sytsama my beviel?’ Kan ik met u daar over verschillen?
Ik zal deeze vraag beäntwoorden met het geen ik op dit stuk tot myne Moeder zeide: ‘uw Man is een dier weinigen, die ons waardiger en liever worden, naar gelang men met hun huisselyker omgaat.’ Ik geloofde altoos, dat de huis- | |
| |
selyke verkeering ons de beste toetssteen ter hand stelt, om de waarde van iemand wél te beproeven. Mooglyk, om dat men dan elkander ziet, zo als men is; niet geäsjusteerd, maar en negligé, zien wy dan het humeur, de zeeden, de manieren, de denkwyzen; geen opschik, geene belemmeringen. De zedelyke welgemaaktheid moet des meer in 't oog vallen. Wy worden dan zo overtuigd, dat de Kunst niets, de Natuur alles doet. Hoe klein is echter het getal der geenen, die men onöpgeschikt met een bedaard welgevallen zien kan! De meeste karakters vallen tot uitersten: zy zyn of te opgepronkt, of te verwaarloost. Het eerste brengt styfheid en dwang voort; het laatste toont gebrek aan opvoeding; en hoe veel zyn evenwel alledaagsche Menschen niet verpligt aan die zindelyke oplettendheid, die het kwalyk gevormde nog al draaglyk maakt!
Het komt my voor, dat men uwen Man nergens zo voordeelig zien kan, dan in zyn eigen huis. Daar werkt hy als de tedere Vriend eener bedroefde achtingwaarde Weduw; de vriendelyke Voogd van Kinderen, die hunnen Vader zo vroeg verlooren; de minzaame Meester zyner Bedienden; de goedaartige Landheer; daar, met een woord, toont hy zich die Vrouw waardig, voor wie hy leeft; daar maakt hy in zynen weldaadigen kring alles gelukkig.
Hoe gelukkig moet gy, myne Vriendin, niet
| |
| |
zyn in de liefde van zulk een waardig Man. Hoe dierbaar moet iedere daad van billykheid en toegeeflykheid hem niet aan uw hart maaken! De aanleg van zyn karakter is te groot, om hem toetestaan een geestig Man te zyn; hy is tot iets meer, iets verheevener gevormd. Nu zyn hart geniet, nu hy de geliefde Echtgenoot is, nu heeft hy genoeg, ook van den aangenaamen Man, om zyn gezelschap by uitneemendheid verkieslyk te doen vinden, door iedere Vrouw, die wat meer is dan eene geestige Beuzelaarster.
Zie daar, zo denk ik over Sytsama; en gy weet, dat ik in staat ben om te vergelyken; ééne der vereischten om juist te oordeelen. Voor drie dagen zoude ik u reeds geschreeven hebben; maar ik wierd er in verhinderd, doordien ik op die party, waar van ik u gemeld heb, gaan moest. Myn Brief bleef des onvoltooid liggen: nu vervolg ik hem. Wat zal ik zeggen? Ik heb my daar ellendig verveeld; of het al myn schuld was, zal ik niet beslissen. Het zal er ook niet aan beteren, zo lang ik my nergens liever bevind dan by u. Myn gezonde, door u verbeterde smaak, doet my de stille conversatie met myne Vriendin altoos verkiezen boven die luidruftige partyen, die de trotschheid geeft, de luxe bestiert, en waar de zelfsverveeling en zogenaamde Famillie-reden zulken te samen brengt, die daar nog al het beste figuur maaken. Die smaak deed my altoos voor my zelf
| |
| |
het eenvoudige verkiezen boven het pragtige. Hoe dikwyls zeg ik by my zelf, als ik my op zulke partyen bevind: ‘nu, Chrisje, geniet nu, nu moet gy u vermaaken:’ Maar dat, gy moet, bederft alles. Ook zelf op die heerlyke Buitenplaatzen, waar ik my dikwyls bevind, ontbreekt er iets - uw byzyn.
Ik heb u eens iets tusschen Mevrouw S ***, en my voorgevallen, verhaald; gy zult u wel herinneren, wat. Zy echter had nu de onbeschaamdheid, om stout, doch minzaam naar my toetekomen. Ik verhaalde dit aan myne Moeder met zeer veel verwondering. Het antwoord myner Moeder zal ik u schryven. Gy weet, hoe Mevrouw Helder iets zegt; hou dit in 't oog: ‘Wel, Chrisje, verwondert gy u daar zo over? Wat weerhouding kan eene getrouwde Vrouw hebben, die, ik zeg niet eens de wetten der deugd, der zeedigheid, maar der betaamlykheid zo onbeschaamd verbreekt; en echter niet genoeg van de Vrouw heeft, om haare zeer lieve jonge Kinderen te stellen boven haare schoothonden en rypaerden.’ - ‘En dit (zeide ik,) zyn ook al lieden, met wie men zich een eer moet maaken te verkeeren, zo men niet byzonder wil zyn.’ - ‘Die men by geleegenheid dulden moet; zou het zo niet beter uitgedrukt zyn, Chrisje?’
Hoe rust men uit van al dit lastige, als men by
| |
| |
u op Boomryk is! Zo geheel in alles aangelegd door de natuur. Een huis in 't geboomt; wilde plantsoenen; groote vyvers; door een en met elkander opgroeijende heesters, bloemen en jong hout; kabinetten van eiken en linden boomen; banken van mos en zooden; koorn en weiland, afgewisseld door duin en heigrond; slingerpaden, die ons naar de stille Hermitage, en naar het Geldersch Huisje leiden; veel meer, en veel meer soorten van gevogelte, als men in meer pragtige, en nader aan den weg liggende Plaatzen met mooglykheid hebben kan; een door de natuur, wat geholpen door de kunst, spruit van de rivier, die in een dicht kreupel-boschje altoos voortstroomt; moes en vruchten. Zo heb ik uw Boomryk leeren kennen. Wanneer zie ik het weder? Wanneer treede ik eens weder in dat tempeltje der vriendschap, door uwen geliefden Sytsama aan ons toegeëigend? ..... Omhels allen met dankbetuiging voor
Uwe
c. helder.
P.S. Onze Reizigers zyn al op weg: zouden zy eerst naar Amsteldam gaan, denkt gy?
|
|