Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 339]
| |
Hoog-eerwaarde juffrouw, aanstaande nigt!Daar komt Betje van hier naast zo by my inloopen; want je moet weeten, Nigt, (ja, ik moet je nou al maar Nigt noemen, om te toonen aan uw Edeles Papa en Mama, hoe welkom gy in de familie zyt. En onze Freryk heeft al gesproken van een Party te geeven, op het Koopvaardy-Schip, genaamd de Vrouwe Christina, bevaaren door een braaf Kaptein, die hy ook al voortgehulpen heeft, Nigt. Ja, myn Man is wel zo wat kluitig en hollebollig, maar goed, en gansch niet gek ook, om zo wat uit te spikkeleeren; want het geen er de heele aartigheid van is, is, dat het Schip juist de Vrouwe Christina heet: Och, daar had ik, ouwe klos, niet eens om gedagt; maar als men, kind, zo in de drukke huishouwing zit, en altoos in de boel wurmt, heeft men geen tyd, om juist zo al de doopnaamen van de Schepen te onthouwen. En Freryk houdt ook alles zo voor zich zelf. Hy zou zo niet eens de | |
[pagina 340]
| |
Vrouwen Courant voor my leezen; ja naauwlyks zyn gebed uit Mel overluid leezen; zelf als ik geen tyd heb, want ik heb nooit gedaan, met zo een Man, die alles maar neer smyt, wat hy af en aan doet: en ook al de tytelesatien zo niet weet, van de rykelui; maar Nigt Ryzig heeft my een Almenak belooft, waarïn ik, zegt zy, zo alles zal kunnen zien; je weet nooit, hoe het te passe kan komen; en ik zou wel met een Burgemeesters Vrouw durven spreeken, maar ik ben een ouwer-wetze Vrouw, en weet niet veel van de titels; dat is het maar.) Betje van hier naast kwam dan zo by my inloopen, dat zy wel meer doet, als ik myn halfjaars wasch van Bloemendaal, daar toch de flink van Blekers zyn, thuis kryg. Zie, Nigt, dan zwaait er nog wel eens een half elfje, met dat staan over de heete yzers; ik ben niet deun; ik zeg altyd: kinderen, het is niet om de koffy, maar om den tyd; want zo als de schrift zeit: gierigheid is Afgodery en Papery! Zo dat Betje zo tegen my zei: wel, Buurvrouw, ben je veeg? - Hoe dat, Kind? (zei ik zo.) - Wel, (zei zy zo,) om dat je aan 't schryven bent, terwyl jy de Wasch overhuis hebt; dat ben ik van jou niet gewend. - Ja, Kind, (mogt ik toen weer zo zeggen,) Nood leert bidden, zeit Jan Luiken, in zyn hondert Ambagten. Het noodzaaklyke gaat voor, staat er in Jakob Catz zyn Trouwring; als ook, alle dingen hebben zyn tyd, en alle weezen moet weezen. Je | |
[pagina 341]
| |
weet, Betje, dat Nigt Daatje veel aan my schryft, en als ik dan niet voort antwoord, is het niet wel; en zo zond ik Betje van hier naast met een kluitje in 't riet. De myne zat onderwyl zyn dikke lyf vast te houden, zo schudde hy van 't lachen, om dat ik Betje zo van der text hielp. Wyf, (zei hy daar op,) het spyt my, dat ik jou niet mee in de kajuit genoomen hebt; jy kunt zwygen, zie ik, en dat komt te pas, als er gesloken wordt; wel, al had ik gestolen als een raaf by de Compagnie, jy zou jen Man niet beklapt hebben. Ik wierd er zeer yverig onder, en zei: hoor, Kind, als ik nu evel wist, dat jy jou, zie zo veel, met onregtvaardig geld verrykt had, zo als, God betert, maar te veel door jou en jous gelyken gedaan wordt, dan zou ik zo dryvend van je afloopen, en gaan, zo verre als God my land gaf, en by de goê lui uit werken gaan. - Maar, Wyf, (zei hy,) ben je dan weer heel en al zot; als ik immers een dief was, van de kampanje, dan zou ik wel een ander Sinjeur zyn, als nu; en wie weet, of onze Jongen dan nog geen Burgermeester wierd; en jy waart zo wel een Mevrouw, als myn geweezen Kajuit Jongens Vrouw, die nou te grootsch is, om tegen een braaf burger Mensch te groeten. - Nou, (zei ik,) daar zal op dien grooten dag wat te vereffenen vallen; dat smeer ik je zei, Vetlap. - En, och God, het is immers maar waereldsgoed, en onze arme kostelyke ziel moet het gelag betaalen. En zie, | |
[pagina 342]
| |
Nigt, al had ik nou een kostelyke Buiteplaats Buiten, en een breed dubbeld huis in de stad, wat zou ik er met een benaauwde konsentie er naar aan zyn, want Paulus zeit wel de waarheid: het is beter een stuk droog brood, met vrede, dan een huis vol geslagte beesten, met een knagend gemoed. Zo dat, Juffrouwtjelief, je komt in een eerlyke familie; U Edele zal nu al begrypen, dat ik van de moord weet? Ik heb Dominées Vrouw daar by my gehad, en die zei my in vertrouwen, zo als gy, eerwaarde Juffrouw, wel denken kunt van een Leeraars Vrouw, dat er tyding was van Neef, en dat Neef kragtig belogen was, en altyd schappelyk had opgepast, en dat hy nu ook wel trouwen zou met Chrisje Helder; en dat het nu ook wel allemaal laster zyn zou, dat hy een Socini-aander geworden was; en veel vieren en vyven meer; en dat Dominé ook wel eens mis kon hebben, en zo al voort. Zie, Nigt, ik ben niet half zo Dominéesagtig meer, als voor een jaar, om dat ik nu gezien heb, dat het ook Menschen bennen; en Dominé Heftig ook. En nu zal Neef zeker geen Dominé worden, want jy, Nigt, zou daar niet breed by voegen. Zo dat ik hartelyk wensch, dat de Heere jen Huwlyk zegenen mag, dat gy veel Kinderen moogt krygen; want dat is toch het waare; en Neef is een regt goed kalf van een Jongen, en weet zyn weetje ook heel wel. En ik hoop, Nigt, dat je dan te Amstel- | |
[pagina 343]
| |
dam zult komen woonen, en dan had myn Jongen ook goed gezelschap, en kon zyn stuursheid wat verleeren, daar wy alle dag, die God geeft, woorden over hebben. Nu, Nigt, van my zal niemand iet hooren. Zie, ik spreek er zelf met myn Man niet over, als Lorre er by is, of ik doe eerst het kleed over zyn kooi, want ik denk altyd: van praaten komt praaten; men zal toch weinig praatere vinden, die de zwygers verbeteren; en of Lorre daar vergiftig nydig over is, dat schaadt hem niet. Dat zou een mooije klugt zyn, waaragtig, als hy daar eens begon te schreeuwen: Leevend gaat trouwen - met Chrisje Helder! Neen, neen; zo had ik het niet gemeend. Myne yzers worden zo heet van 't staan; ik moet afbreeken, en Freryk zal dien aan Nigt Ryzig brengen, want dat is onze vertrouwde Vriendin, onze raad en daad, mag ik zeggen.
martha de harde
en
freryk de harde. |
|