Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 331]
| |
Hoogstwaardige mevrouw Helder!Myne minder-gevoeligheid laat my ellendig in 't naauw! Maar hoe kon ik, die zo weinig beduide, toch my tegen zo een geval wapenen? Ik scheur myne Vaendels; ik zal myne volkomen nederlaag bekennen. Myn hart is, tot in deszelfs Buiten en Hoornwerken, geslegt. Een Brief, een vertrouwelyke Brief van Mevrouw Helder! .. stoot ik daar myn hoofd ook tegen 't plafon onzer Zaal? Nu, Mevrouw, het zyn sterke beenen, zegt myne Tante, die weelde draagen kunnen; en hoogmoed komt na den val. Laat ik zien, dat ik eenige graaden daal, of ik in den alledaagschen cirkel van ordinaire menschen kan nederkomen; anders zal myn arme Bram meenen, dat zyne dierbaare Echtgenoote niet wel by den hoofde is: want hy weet niet, hoe gelukkig ik ben! Zie Mevrouw, ik heb een verwonderlyk overleg, om zo alles op het voordeeligst en zuinigst te gebruiken, en ik durfde niet gelooven, dat ik zo eenen Brief van u zoude ontfangen. Had ik nu gezegd: | |
[pagina 332]
| |
‘Bram, lief! (want gy weet, Mevrouw, vreugd maakt het hart warm en ruim,) ‘een Brief, Jongen, van Mevrouw Helder!’ en deszelfs inhoud was nu eens zo geweest, dat ik die aan myn Man niet had kunnen laaten leezen, om dat gy dáár in te veel met hem over my in gedagten overeenkwaamt; wat dan? Ik weet wel, wat die Jongen zeide: Moeder, Moeder! de Koning heeft tegen my gesprooken. - Loop, Jongen! - Ja, 't is wél waar. - Wat zei de Koning dan? - Uit den weg, schurk! wat ben ik bly! de Koning heeft tegen my gesprooken! - Maar alles loopt goed af; en zo hy nu eens de courage heeft, om my te behandelen, of ik maar zyn Vrouw ben, dan zal ik, zeggen: ‘zo familiaar niet: Vriend! weet gy wel, dat ik een Brief van Mevrouw Helder heb? He?’ Ik acht het van myn pligt, om u echter, eer ik voortschryf, omtrent eene vraag gerust te stellen; zy is deeze. ‘Of myn Heer en Mevrouw Ryzig er wel iets tegen hebben, om Chrisje Helder eens Zuster te noemen.’ Wees gerust, lieve Mevrouw, geen van beiden heeft er iets tegen; gaarn zullen zy het hunne doen, om haar met dien naam te omhelzen. Moet ik duidelyker spreeken? Al was Bram Sultan Bajazet, in eigener persoon; en al was ik Catharina Alexiewna, in levendigen lyve; dan nog zouden wy van onze troonen treeden, om eene Juffrouw Helder | |
[pagina 333]
| |
te ontfangen; vooräl, indien zy, aan de hand van onzen Broeder en Bondgenoot, werd binnen geleid. Nu zal ik eens beproeven, of ik ook niet, zo lang als ik de eere hebbe aan u te schryven, wat bedaarder zyn kan. Niet, Mevrouw, om dat ik u zo weinig ken, dat ik zoude gelooven, dat non sens, met een droeven zweem van akelige in rouwfloers gekleede deftigheid, u aangenaamer zyn zoude, dan babbelpraatjes van eene vergenoegde Vrouw, die dan maar eens de nyd heeft op dat naargeestig vadzig gezicht, 't welk men meermaal voor kenmerken opgeeft van eene vroome zielsgestalte. Neen, Mevrouw! gy zyt eene te braave, te werkzaame, te gezonde Vrouw, om te kunnen gelooven, dat er eenige deugd kan geleegen zyn, in al zuchtend en steenend door dit leven weg te kniezen; maar om dat ik myn eigen hart zoude verongelyken, indien ik op deezen lugtigen toon voortging. Ik bemin myn Broeder zo hartlyk, dat ik met aandoening het geluk, 't welk op hem wagt, te gemoet zie! Niemand zal echter dit dierbaar, my door u aanbevolen geheim, uit mynen mond hooren, dan myn lieven - Jan: maar die is zo trouw als goud. Doch aan Jan moet ik het mogen vertellen, welk eene allerliefste Tante hy krygt; en, zo als myne Tante zegt, veel vieren en vyven. Dat myn Broeder Juffrouw Helder bemint, | |
[pagina 334]
| |
is wáár, en wel zo, geloof ik, bespiegelender wyze bemind, (want by ondervinding kan ik niet spreeken,) als alleen een Willem Leevend beminnen kan. Het zal zeker met de liefde zyn, als met het preeken; het is allen wel even na, maar elk niet even nut. Indien dan een hart vol liefde Chrisjes gading is, dan moet zy, dunkt my, maar bekennen, dat haar smaak zo goed is, als haare schoonheid ongemeen. Hoe zullen wy het wagen, Mevrouw, om aan zo een aandoenlyken knaap te zeggen, dat Chrisje de zyne zyn zal? Ik zou er sterk voor zyn, om eerst Doctor, Chirurgyn en Apteeker in huis te haalen, want er zal zeker zuurdeeg aan de voeten gelegd, ader gelaten, en visicatoria gezet worden, om eene totale wegvalling voor te komen! Ik verbeeld my dat zo duidelyk. Laat toch Engelsch zout, en Eaudeluce by geheele pints flessen opkoopen; of Willem gaat naar Jaffa. Heden, wat scheelen de Menschen veel, - de Mannen, wat nog meer zegt! Wel, myne Mama had aan Ryzig duizendmaal kunnen zeggen: ‘dat zy haare Dogter hem ten geschenke gave,’ zonder dat hy zyn gelaat eens zoude vertrokken hebben; zo hy ten minsten toen geen binnenstuip van berouw op 't lyf gekreegen had; dat's wat anders. Ik beklaag den goeden Renting! Hy heeft hief deezen middag gegeeten; en op Ryzigs lastig aanhouden beloofd, geen ander Logement dan zyn | |
[pagina 335]
| |
Vriends huis te kiezen. (Onze knegts hebben zyn pakkagie reeds uit het Rondeel gehaald.) Thans is hy by myne Moeder; wanneer hy te rug komt, is onzeeker; Mama zal hem (op eene Euangelische wys,) dwingen, dat hy blyve. Hoe zullen haare zagte oogen dryven van genoegen, als zy hem over Willem hoort spreeken; - zyne Brieven aan Renting leest. 't Geval is zonder voorbeeld: 't is echter wáár, dat ik my, doch te vergeefsch, al een half jaar heb gek gedagt, om hem eene hupsche Vrouw te bezorgen. Maar wie is Renting waardig? Laat zy voor 't front komen! Myne eerwaardige Vriendin de Vry? Ja! ik kan wel niet zeggen, dat zy te oud voor hem is; het komt my maar voor, dat hy wat te jong voor haar is. Als Ryzig kon besluiten, om wat spoedig op te kramen, dan zou ik (hoe slegt my het huwlyken bevalt,) kunnen besluiten, om hem te naasten, uit klinkklaare liefde voor myn Broêr; onder deeze conditie, dat Renting zoude hebben te vergeeten, dat hy eene Chrisje Helder bemind had; want ik zeg voor af, dat ik zo wel onder doe voor haar karakter, als voor haare schoonheid. Ik zal dat met Brampje eens overleggen, dunkt my. Van het gelegateerde Perseel wist ik; want zie, Mevrouw, myne geëerde Vriendin de Vry en ik begreepen, dat dit er geen kwaad aan doen zoude....... Daar is Renting! - Nu nog | |
[pagina 336]
| |
wat met hem praaten, dan soupeeren, en dan zullen wy allen zo goed moeten zien te slapen, als mooglyk zy. -
Een der aangenaamste avonden van myn leven was die van gisteren. Ach, Mevrouw Helder, welk een allerliefste braave Jongen is die Wim! Ik ben puur boos op myn Heer Helder, dat die nu juist begrypt, ziek te gaan leggen. Ik weet niet, of ik ga zelf naar hem toe; eenig en alleen om Wim aftelossen, en hem eigenhandig zyn Bouillons, zyn Kina Kina, zyn Jalappen in te geeven. Zie eens aan! Ons leven is een mooije zomerdag, en die zullen wy verlanterfanten. Is het niet om je tot water te kryten, dat zo een allerliefst paar jonge, schoone, met elkander ingenoomen Menschen, zo om den tuil gehouden worden? Hoor, Mevrouw, ik geloof waaragtig, dat gy, zo wel de verstandigste, als de deugdzaamste Vrouw zyt, die er, na den Val, tot op den huidigen dag leefde; maar indien deeze Vrienden nog heel lang zo niets beduidend voortsluimeren moeten..... Apropos, Mevrouw, wanneer begint gy uwen zomertyd te reekenen? .. Het volgende nog uit een gesprek met Renting: gy, Mevrouw, zult wel begrypen, dat dit een gedeelte van een discours is: | |
[pagina 337]
| |
Ik. Wel, Renting, ik ben waarlyk boos op u. Renting. Op my, Mevrouw; hoe? Ik. Ja op u; in ernst, spinnig - vergiftig boos zelf. En waarom vraagt gy? Om dat gy in staat zyt, eene Chrisje Helder te kunnen afstaan, die gy in alle haare waarde kent. Foei! wel dat lykt nergens na. Renting. Afstaan? Ik sta haar niet af. Juffrouw Helder was nooit de myne, kan het nooit worden. Ik. Gy zyt zeer philosophiesch. Renting. Ik tragt wel te denken en wel te doen. Ik. [hem invallende.] En dat toont gy, door van Juffrouw Helder aftezien? Dan, waarlyk, brengt uwe weldenkenheid u tot razerny! Renting. Gy zelf, Mevrouw, meent niet het geen gy zegt. De liefde is zo wel edelmoedig, als de vriendschap. Juffrouw Helder kan my niet gelukkig maaken; en daaröm zou ik haar poogen te beletten, dat met een zo lieven braaven Jongen te zyn, als ik immer leerde kennen? [Hy wierd ernstiger.] Als Juffrouw Helder my konde, of had kunnen beminnen, dan zoud gy gezien hebben, dat myne liefde voor haar geene perken kende. Nu is dit zo niet: nu ziet zy, dat haar Vriend (want zo noemt zy my,) zich vruchtloos kwelt; dat smart haar, dat zelf zou haar haar geluk eenigzins benevelen..... Verstaat gy my nu? Ben ik romanesq, of handel ik redelyk? | |
[pagina 338]
| |
Ik zweeg. De Man spreekt wel. Was ik maar in staat, om hem dit alles te vergoeden: nu, de tyd baart roozen. Bram wil er niet van hooren; maar wat is veranderlyker, dan een Mensch? Zeker een getrouwd Man! Ik heb al myn tyd verschreeven. De post vertrekt. Mama zal zelf de eere hebben te schryven. Omhels myne lieve aanstaande Zuster; en geloof, dat ik met eerbied ben, Mevrouw Helders
Liefhebbende Dienaresse,
alida ryzig, gebooren leevend. |
|