Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 319]
| |
Myn heer!De prys, dien ik altoos stelde op de achting, op de goedkeuring van den waardigen Heer Helder, is zéér groot. De verzeekering, dat gy gunstig over my denkt, heeft my des zeer sterk getroffen. Hoe griefde het my, met die koele beleefdheid door u behandeld te worden, die my overtuigde, dat ik in een der beste Mannen geen Vriend had! Als men zich eenige overtreedingen bewust zy; als wy zien, dat wy niet wél gedaan hebben, dan kost het niets aan een wel geplaatst hart, zulks te belyden voor een Man, dien men hoogst acht; op myne kniën zoude ik, had ik my iets te verwyten gehad, den waardigen Vader myns Vriends om vergeeving hebben kunnen bidden; maar myn eigen hart verweet my niets: ik wist, dat myn gedrag onschuldig, dat myne denkwys niet te verwerpen was, vermids ik niets dan waarheid zogt. Mooglyk is het verkeerd, maar het is echter waaragtig, dat de koele afkeer van een achtingwaardig persoon ons hart daar tegen verheft, | |
[pagina 320]
| |
en ons eene trotschheid inboezemt, die, als men deelneemend met ons handelt, geen post kan vatten: ik deed niets, om u in denken te doen veranderen, juist om dat ik my met koelheid behandeld vond. Minder, myn waarde Heer, vond ik my geraakt, om dat gy my omtrent de beminlyke Juffrouw Roulin beschuldigde; want ik zag zelf wél, dat ik de waarschynlykheid tegen had, en dat niemand, dan Juffrouw Belcour, over het geval wel konde oordeelen; maar dat gy my verdagt hield, van de liefde uwer Dogter, buiten uwe goedkeuring, voor my te hebben willen winnen; ô dit trof my schriklyk. Myne ziel is geheel afkeerig van streeken; en ik begreep altoos zeer wel, dat Mejuffrouw Helder door haaren Vader niet geschikt wierd, om de Vrouw eens Predikants te zyn: wat zeg ik, om ooit aan Willem Leevend ten deel te worden. Liefde, zegt men, maakt stout, onderneemend; het kan zyn, maar de liefde, die ik altoos voor uwe beminnelyke Dogter voede, was van een geheel anderen aart..... Wat heb ik daar gezegd? .... Ja, myn Heer Helder, ik bemin uwe Dogter. Myne ziel beeft op het denkbeeld, dat ik haar niet dan als Mevrouw Renting zal weder zien! .... Maar, dit is myn Lot. Het is hard, - het is ondraaglyk; doch wat helpt het my, dit te belyden? .... Nooit heb ik ge- | |
[pagina 321]
| |
poogd, haar gevoelens inteboezemen, die ik wist, dat haar Vader zoude afkeuren. Ik verkreeg zelf op my, haar te myden, toen ik de eer zoude gehad hebben, met haar weder eenigen tyd omtegaan; wel overtuigd, dat de liefde van eenen Jongeling niet altoos dóór redeneert; ook dan niet, als hy vreest geheel onverschillig te zyn aan de eenige beminde van zyn hart. Hier van zyt gy, myn Heer, zeker thans ten vollen overtuigd; ik durf het herhaalen, dat ik uwe Dogter bemin, met eene liefde haarer waardig; met eene liefde, die my zelf eere aandoet. De Heer Renting verdient haar, indien iemand eene Chrisje Helder kan verdienen. Zy zal de geliefde Vrouw van een deugdzaam verstandig Man zyn; een Man, die al haare waarde kent. De tyd zal my moeten troosten van eene rampspoedige liefde, die al het geluk en al de kwelling van myn leven veroorzaakt. Ken ik myn eigen hart wél, dan zal zy altoos zo dierbaar aan myn hart blyven, dat geene Vrouw daar eenigen indruk op zal kunnen maaken.... Ik heb myn plan hier over aan den gelukkigen Renting medegedeeld: ik vleije my, dat het uwe goedkeuring zal weg dragen. - Eene vraag nog: hoe zoude ik in staat zyn, myn Heer, om iets omtrent uwe Dogter u aangenaam, of dienstig, te kunnen doen? Dit bevat ik niet in 't allerminste. Is het echter zo - geheel ten uwen dienst is de schryver deezes. | |
[pagina 322]
| |
Eer ik deezen sluit, verzoek ik ootmoedig het volgende over mynen waarden Vriend Helder hier nog te mogen byvoegen. Indien hy immer, omtrent my, niet zo wél mogt gedaan hebben, als de Vriendschap eischte, zo is het ook zeker, dat hy daar van berouw heeft, en dat ik nu mynen Vriend meer dan ooit weder heb. Laag zoude het in my zyn, daar ooit meer aan te denken: ik weet ook, dat hy zich zelf daar genoeg over, gestraft heeft. Een Man van uw karakter, moet zeer zeker aldus denken over de buitenspoorigheden, waar toe hy verleid wierd. Of men echter zyn boezem-Vriend zyn moet, om dit zeer wel te kunnen verschoonen, daar aan twyfel ik. Laat my het eerlyk vermaak, van een weinig voor mynen Vriend te pleiten, by den niet geheel ten onrecht misnoegden Vader. Stelt men niet doorgaans al te roekeloos vast, dat lieden, die zwakke driften, en een koel gestel hebben, veel veiliger zyn voor verleidingen, dan wel zulke jongelieden, die geheel anders gestemd zyn? Uw Zoon behoort gewisselyk onder de eerste; zyn driftige Vriend onder de laatste. Helder bezweek, daar Leevend zoude veracht hebben. Maar Leevend zou mooglyk woede zyn, daar Helder redelyk bleef. Is dat karakter wel het veiligst; of gelooft myn Heer Helder niet, dat, overal waar geene zedelyke wederstandbiedbaarheid heerscht, ook geene waare | |
[pagina 323]
| |
veiligheid zyn kan? Wie zou niet liever in een, hoewel niet overal regelmaatig versterkte, vesting, een wel geresolveerd vyand afwagten, dan in eene opene plaats, die van alle zyden door zwakke troepen is te overvallen? Heevige karakters handelen altoos in 't groot. Dit maakt eclat, en deszelfs eigenaars een voorwerp van grooten Lof - of laaking: bepaalt het echter onze zedelyke waarde eenigzins? Is de Man van een zwak karakter laakbaarder, indien hy voor kleine verzoekingen bezwykt? Hy doch moet mogen bepaalen, wat voor hem eene kleine verzoeking zy; niet, wat wy voor zo eene houden. Plaats des uw Zoon, dien gy zo wel kent, dáár, dáár hy verleid wierd, en zie, of hy te verschoonen zy. Helder had, dit beken ik, geene behoeftens van zyn hart te voldoen; maar Helder is evenwel een jong Man, en zyne weinige waereldkennis is maar te veel aanleidelyk geweest, om hem te doen vallen in strikken, die ik, ja, zou verbroken en bespot hebben, doch die hy niet bevroedde, om dat hy die niet zag. Daar zyn ook zeer goede, zeer braave karakters, maar die altoos moeten geleid worden. Zyn Leidsman, zo noem ik den goeden reisknegt, door u hem bezorgd, stierf: uw Zoon stond alleen. Hy had geen Vriend; geen Man, die belang in hem nam; zelf niet op zyne hoede, valt hy in de handen van bedriegers. Taam- | |
[pagina 324]
| |
lyk wel over zich zelf voldaan, gelooft hy ter goeder trouwe, dat eene looze coquette zulks ook van hem zy...... Maar genoeg! Het Vaderlyk hart van den waardigen Heer Helder zal reeds te vreden zyn; en zo niet, dan bid ik, dat gy, om mynent wil, uw Zoon in uwe gunst gelieft te herstellen; dewyl zyn berouw oprecht en zyne schaamte volkomen is. Nog een woord over myne onuitroeibaare liefde voor uwe Dogter. Nooit zoude ik, zo ik haar niet op myne wyze bemind had, in zo veele allermoeilykste omstandigheden gekomen zyn. Maar, ik zoude zeer zeker met die innerlyke gerustheid op myn gehouden gedrag niet kunnen te rug zien, indien myne liefde voor haar my niet altoos, boven alles wat laag en onwaardig was, had opgeheeven. 't Is waar, ik had geene de minste schaduwagtige hoop op haare bezitting, maar zou dan het denkbeeld: ‘de beminlyke, de deugdzaame Juffrouw Helder zal dit gedrag in my goedkeuren,’ zo weinig vermoogen, dat het een eerlyk gevoelig Jongeling geen vermogens, om altoos groot te handelen, zoude byzetten? En spreekt men van zinnelyke behoeften, van sterke neigingen, van kloppende begeertens; kunnen die bestaan in den boezem van hem, die alleen wenscht te leeven voor ééne uit de geheele lieve Sex? In de liefde is de veiligheid. De jeugd mag vraagen, de Natuur aantokkelen, de geleegenheid verlei- | |
[pagina 325]
| |
den; hy, die eene Chrisje Helder bemint, is meer dan zy allen. Volmaakt afkeerig van alle wanörders, in welke classe die ook kunnen vallen; gezeegend met de vriendschap van een Engel, die zo rasch eene Heilige geworden is; een liefhebber van denken, van arbeiden; grootsch op myne eigen achting; tot mymerens verliefd op eene schoonheid, die geheel deugd, geheel beminlyk is; geene jouissance buiten het hart begrypende, wel opgevoed, nooit dan met ordentelyke jonge Lieden in conversatie; was het zo verbaasd véél te zeggen, dat ik geen voorwerp uwer verachting wierd? 't Is waar, ik twyfelde aan den Godlyken Oorspronk van den allerbesten Godsdienst; doch vond daar door my niet minder verpligt, om deugdzaam te leeven. Ik zag te duidelyk in het eeuwig verband der dingen, om hier van my een oogenblik ontslagen te kunnen achten. Ik dwaalde; maar ik stelde dit mooglyk, en myn hart leed niets door myne verkeerde denkwyze. Myne ziel vliegt duizendmaal naar myn Vaderland; naar myne tedergeliefde Moeder; myne Zuster - naar alle myne Vrienden; allen zyn my dierbaar...... Laat ik aan myne oprechtheid vast houden. - Ik moet myne altoos, myne altoos, altoos beminde Chrisje ook nog | |
[pagina 326]
| |
eens wederzien, na zy Mevrouw Renting zy; éénmaal; en dan zal ik my poogen te stellen boven het grootste verdriet van myn leven - haar gemis. Met eene ontroering, die my niet toelaat verder te schryven, of iets hier by te voegen, noem ik my
Uw Ootmoedigen Dienaar,
w. leevend. |
|