Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
Myne waardste Chrisje!Hoe veel gronds ik ook heb, om my te vleijen, dat ik u binnen weinige weeken hier zien zal; en hoe gaarn ik u in persoon over zaaken, ons betreffende, onderhield, zo neem ik echter de pen op, om die byëenkomst te verhaasten. Byëenkomst, Coosje? Ja, myne lieve! Zyn wy dan minder elkanders Vrienden, zien wy minder op den grond van elkanders hart, wanneer wy schryven, (zo als wy aan elkander schryven) dan wanneer wy op Beekenhof, in het Zomertentje by den grooten Vyver, of in de Pastorie, in het Linden Priëeltje, by elkander zitten? Immers neen. Gy weet myne stelling in deezen: ‘Men heeft dikwyls méér aan elkander op den afstand van ettelyke uuren, en in veele maanden afzyns, dan in twintig visiten, die men elkander geeft.’ Over dit onderwerp heb ik u meermaal geschreeven. Gy waart het niet altoos met my eens; evenwel, by my blyft dit nog al het zelfde; ik ga er u van overtuigen; u eerst berich- | |
[pagina 305]
| |
tende, dat wy allen, en vooräl myne lieve Moeder, ons redelyk wel bevinden. Er is voor eene tederliefhebbende, zo wel als welmeenende Vriendin, want dit gaat niet altoos te samen, iets treurigs in de liefste neiging der beminde Vriendin te moeten tegengaan; ook dan, als onze oprechtheid zó beloond wordt, als myne edelmoedige Helder de myne altoos beloond heeft. Meermaal zag ik, met een verzagtend medegevoel, die lastige oogenblikken, waarïn uw hart met uwe rede niet overëenstemde. Ik weet, myne lieve, dat gy het dan zeer ongevallig had, ook als de rede het veld behield; en nog te meer, om dat zy (uwe rede) de handen niet vry had, vermits zy zelf uwen Willem niet konde veröordeelen, hoe zeer de waarschynlykheid daar heen' wilde. Groot zoudt gy geweest zyn, maar - gelukkig? Neen! En ik wist, dat myne Chrisje, indien zy niet gelukkig was, weinig in staat zoude zyn, om in haare grootheid alleen haare wenschen gestild te zien. Ware het eene uitgemaakte zaak geweest, dat Leevend een slegte Jongen was, ô dan zou myne Vriendin uit pligt gewerkt hebben, en zich over alles hebben weeten te verheffen, waar voor dagelyksche karakters bezwyken. De stryd zou heevig, doch beslissend geweest, en zy reeds Mevrouw Renting zyn. Geluk des, myne lieve, met het vooruitzicht. Waarom zoud gy voor uwe Vriendin een eenige | |
[pagina 306]
| |
verrukking van uw hart verbergen, daar hy, die dezelve veröorzaakt, met de achting en goedkeurende liefde uwer Ouders verëerd wordt? Lieve Chrisje, wat moet uw aandoenlyk hart gevoeld hebben, toen gy met uwe Mama dat discours had! ô Hoe gaarn had ik u toen eens oplettend gezien! Toen zeg ik, want hoe gaarn ik u ook altoos zie, er zyn toch sommige oogenblikken, waarïn wy de geheele ziel, en dat wel in het sterkste licht, op het ontroerd spreekend gelaat zien. Dit wél te treffen, is het werk niet van een ordinair Schilder. Onlangs sprak ik met Sytsama over een dergelyk onderwerp: Twee Persoonen, zeide hy, zoude ik wel in zeker tempo door Apelles, en Rembrand hebben willen geschilderd zien: Ephestion, toen Alexander tegen de Moeder van Darius zeide: Ephestion is ook Alexander, Mevrouw. En Prins Maurits, toen de rampzalige Weduw van Vader Barneveld tegen hem zeide: (gy weet, by welke geleegenheid?) Myne Zoons zyn schuldig, maar myn Man was onschuldig. Men heeft voorlang opgemerkt, dat het lachen, zelf de schoonste Vrouw, verlelykt; dat is ook zo: al wat onze spieren te veel overspant, breekt de harmonie; en is schoonheid, denkt gy, ook de zedelyke, iets dan overëenstemming der deelen tot elkander? Bevalligheid is iets anders. Zagte ernst, nu en dan weg smeltende in een aandoenlyk glimlachje; of zich verhoogende tot een los | |
[pagina 307]
| |
nedervallende traan...... Chrisje, hoe gaarn had ik u toen gezien: evenwel, zo myne hand aan myne verbeeldings-kragt wist te gehoorzaamen, ik schilderde u in den arm uwer uitmuntende Moeder, zo als gy toen waart. Hoe intressant zou die grouppe geweest zyn. Myn lieve Sytsama, die, weet gy, zonder zelf te schilderen, of boeken te beöordeelen, ex professo; (zeggen de Pedanten,) wél ziet, en wél oordeelt, meent, dat men de Schilders meer moest opleiden, om huisselyke tooneelen te schilderen, elk voor zyne eigen Familie; en alles die styve, niets beduidende houding te ontneemen, waar mede onze Familie portretten voorkomen. 't Is waar, men diende dan, niemand te na gesprooken, wel een' Chodowiecki tot Tekenaar zo wel als tot Graveur te hebben, en waar zal men zo een Man, buiten Berlyn, vinden? Wat dunkt u, Chrisje, zou men zelf eenen Willem Leevend wel treffender en zich zelf gelykender kunnen afbeelden, dan op dat oogenblik, waarïn myn Heer Helder de hand zyner Dogter in de zyne zal leggen? Ik ben niet onkundig van een groot gedeelte zyner Historie, en durf u verzeekeren, dat hy u verdient; trouwens, wat behoeft dit, daar beide uwe Ouders hier mede instemmen? Leevendig beschryft gy my de byna machinaale aandoeningen, die gy, onder het schryven van uwen laatsten Brief aan my, ondergingt. Hoe verbaazend is | |
[pagina 308]
| |
toch de wederkeerige werking der ziel op het lighaam, des lighaams op de ziel! .... Mooglyk druk ik my wat heel onwysgeerig uit; maar gy verstaat my toch, en dat is al wat ik begeer. Is het niet verbaazend, Chrisje, dat onze verbeeldingskragt ons de voorwerpen zó kan schilderen, dat wy dezelfde aandoeningen daar door krygen, als of de persoonen tegenwoordig waren? Myne verbeelding is niet zó sterk, als de uwe; en echter ik weet, by eigen ondervinding, dat dit zo zy. Wie onderscheidt het geen wy slaapend onderheevig worden, van het geen waakend by ons omgaat. Denkt gy, lieve, dat ik u, en andre beminde persoonen, minder hoor, zie, - gevoel, dan als wy waarlyk met elkander omgaan? Hoe zeer dit u mooglyk van my vreemd voorkomt, het is echter zo als ik zeg. Nu ga ik u, over het geen my persoonlyk raakt, onderhouden. Sytsama wordt, door myne dierbaare Moeder voorgestaan, zó ongeduldig, dat ik vroeger, dan ik gedagt had, een dag zal dienen te bepaalen, om hem, ingevolge myn stervenden Vaders bevel, in den volkomensten zin den mynen te noemen. Als ik alles bedaard nadenk, dan zie ik zelf wél, dat hy de rede aan zyne zyde heeft; en dat eene Huwlyks-plegtigheid, zedig, stil, op de betaamlykste wys voltrokken, geen het minste bewys kan opleeveren, dat de Vader niet met den hoogsten eerbied betreurd wordt. Ik be- | |
[pagina 309]
| |
kreun my, daar ik de eigen bewustheid heb van wél te doen, en de aandringende goedkeuring myner Vrienden en Bloedverwanten, ook geenzins aan het beuzelagtig oordeel eener praatzieke, leedigloopende meenigte, die zich de waereld noemt. Dit, lieve Chrisje, zoude ik my schaamen; dit ware niets in my, dan eene verachtelyke lafheid; hier voor ben ik niet bereekend. Als men niet zeer oppervlakkig denkt, en een weinig kennis heeft van den Mensch, kan het ook niet vreemd schynen, dat een Man, als myne geliefde Sytsama, die my bemint, die in my ook het hoogst zinnelyk behaagen heeft, zo ongeduldig wordt, om my te bezitten. Als de hoogachtende Vriend ook de op ons verliefde Man is, dan zal een bedaard temperament daar weinig aan doen. Ik geloof zelf, dat een deugdzaam, naauwgezet, eerlyk Man, indien hy bemint, veel sterker driften, veel meer neigingen moet hebben, voor de eenige beminde van zyn hart, dan die verslonste jonge Lieden du Ton, die zich, ook buiten de behoeften van het hart, kunnende verzaadigen, daar ook rykelyk hun deel van namen. Waarom zal ik dan eenen Man, dien ik hoogst acht, dien ik met myn geheel hart uitkies, dien ik onverdeeld bemin, deeze blyk van myne liefde niet geeven? Heeft hy zich niet getroost, my in myns Vaders huis te laaten, om dat ik overtuigd was, dat pligt zulks van my eischte? Heeft hy niet | |
[pagina 310]
| |
op de allerovertuigendste wys getoond, dat hy alles wat mooglyk was aan my opöfferde? Is hy niet de Schoon-Zoon, dien myne Ouders zelf uitkozen, de Broeder van Hendrik, de Vriend myner Moeder, de Vader onzer jonge talryke Familie? Leefde hy wel dan voor uwe Vriendin van dien tyd af, dat hy zich verklaard had, en hy wist, dat myn hart vry was? Voeg hier by, myne lieve, dat ik noch ongevoelig, noch ondankbaar ben. Droefheid (hoe dikwyls is dit reeds aangemerkt, en met hoe veel grond!) droefheid verzagt het hart. Hy, die deelt in onze smarte, wordt ons dierbaar...... Ik leg de pen wat neder. Sytsama verzoekt my, om in dit heerlyk maanlicht den Tuin en het Bosch eens door te wandelen: in lang was het weer niet gunstig, om hem dat vermaak te kunnen geeven. Hendrik is reeds voor eenigen tyd vertrokken; myn oog viel daar op uw Postscriptum.....
De dag is bepaald! Ik moet u dit zo rasch melden, als ik het zelf konde beslissen. Onder onze wandeling, waarom ik de pen nederleide, is het beslist. Zo als wy uit de eetkamer gingen, zeide myne Moeder my, dat, indien ik den Heer Sytsama's voorstel tot zyn genoegen beäntwoordde, | |
[pagina 311]
| |
ik haar daar door het grootste genoegen zoude aandoen; dat hy alles met haare toestemming deed. Ik verstond dit alles, en zeide, dat ik haar begreep. Wy waren al een groot stuk in de Lindenlaan gevorderd, toen Sytsama het discours eerst opvatte. ‘Ik heb, zeide hy, met Mevrouw Veldenaar daar alweer gesproken, om op de volkomenste wys met haare Familie verbonden te zyn. Gy weet, Coosje, dat myn Buitenverblyf genoegzaam in order is, om met de geheele Familie dat te gaan betrekken; want ik behoef u niet te zeggen, dat wy by elkander moeten blyven? Alles herinnert hier te sterk het verlies, dat wy geleeden hebben; het is onherstelbaar; en daarom moeten wy de denkbeelden daar van zien te verzwakken. Ik beken, dat dit ook u, myne waardste, veel zal kosten; maar gy weet ook, vertrouw ik, dat uw Sytsama niet gelukkig zoude kunnen zyn, zonder u en uwe geheele Familie zo te maaken. Geef my dan, hoe eerder hoe liever, geleegenheid om te kunnen toonen, hoe zeer ik de beschermer van allen wensch te zyn. Wanneer zal ik den dag door u bepaald zien? Waarom stelt gy dien uit?’ Ik. Waarom? ..... Daar de Man Sytsama is, en de omstandigheden zyn, zo als die zyn, kan ik niet veel reden daar van geeven. Het is | |
[pagina 312]
| |
mooglyk eene zwakheid in my. Ik heb niet kunnen denken, om zo rasch van staat te veranderen, na myns dierbaaren Vaders dood. [Ik weende.] Hy. Zult gy zyner gedagtenis dan minder vereeren; zult gy minder traanen om hem storten, in den arm van zynen Vriend, als die uw Man is? Coosje, wie zou u, om dat pligtmatige zelf, meer beminnen, dan uw Sytsama. [Hy omhelsde my, zag my aan; kuschte een traan van myne wangen; hield my staande.] Besluit, myne lieve. Laat ik nu, nu op deeze plaats, uw besluit, indien het gunstig zy, hooren. [Het weer was heerlyk, niets koud; hy geleide my naar de Tuinbank, die by de Beukenlaan staat.] Ik. Myn waardste Vriend, hoe dringt gy my zo sterk? ..... [Hy zag my zeer ernstig, en eenigzins bedroefd aan.] Hy. Hoe dring ik u zo! Is het myne Coosje, die dit kan vraagen? .... Bemin ik niet? Heb ik ooit, buiten u, iemand bemind? .... Myne liefde is waare liefde, Coosje; gy het dierbaar Meisje..... Kan ik u als een navolger van Plato beminnen? ..... Heeft de Natuur, heeft het hart geene rechten, die voldaan moeten worden? Zyn haare eischen berispelyk? ...... Zyt gy dan nog alleen de Vriendin van uwen Sytsama? ...... Indien dit zo ware, dan begryp ik, dat gy dit vraagen kunt; maar zo gy my óók bemint....... | |
[pagina 313]
| |
Ik. Zo ik u óók bemin! Gy bedroeft my; zyt gy hier niet van verzeekerd? Hy. Ja, maar gaarn was ik het op het allervolkomenst. Wanneer zal de dag zyn? Laat ik dien maar mogen vooruitzien. [Ik zweeg eenigen tyd.] Ik. In het begin der eerstkoomende maand. [Nauwlyks had ik dit gezegd, of zyne aandoeningen overmeesterden hem derwyze, dat zyne oogen toevielen; zich herstellende, dankte hy my, weiniger met woorden, dan wel met de trekken van zyn gelaat; en dewyl nu my niets meer behoefde te weerhouden, omärmde ik hem tederlyk, er byvoegende:] geloof niet, ô gy waardig Man, dat ik thans alléén uwe Vriendin ben: droefheid verzagt het hart; zy hecht ons onuitspreeklyk naauw aan iemand, dien wy reeds beminden. Voortaan leef ik, om u te overtuigen, dat ik u, in alle uwe waarde, in al uwe beminlykheid, ken. Wees alles voor my - voor ons allen. God zegene een voorneemen, 't welk met de hoogste goedkeuring myner Ouders voltooid staat te worden! Mogten wy niet van deeze waereld scheiden, dan na het nuttig doorbrengen van zeer veele jaaren! Indien liefde en achting, gevolgd door uitsluitend personeel behaagen, lieden van onze jaaren gelukkig kunnen maaken; wie, myn Sytsama, zal meerder kans hebben om gelukkig te zyn, dan wy? Gelukkig in ons zelf; in het huisselyk leven; altoos de beste Vrienden onzer Moeder, de ieverigste wel- | |
[pagina 314]
| |
doeners der Kinderen, my zo dierbaar; zullen wy wel niet schitteren, maar hoe zalig zal ons lot zyn. Ach, myn Vriend, als ik in u den verstandigen bestierder der Kinderen van eenen zaligen Vader beschouw; in u den tederen Vriend myner voortreffelyke Moeder zie; geloof dan niet, dat ik alléén uwe Vriendin ben! ..... Geloof dan niet, dat myn hart ééne gewaarwording van het uwe onbeäntwoord laat. De verrukkingen der liefde zyn niet altoos sterk in 't oog vallende; maar in haaren aart dezelfde. [Opstaande kuschte ik zyn wang. Hy volgde my, geheel en al opgetoogen, maar sprak weinig.] Hy gaf des avonds myne Moeder nog te verstaan, dat hy nu de gelukkigste aller Menschen was; zy omhelsde ons beiden. Ik ging naar myne kamer, om u dit te schryven. En nu, myne Chrisje, nu ik alles bedaard overdenk, kan ik niet vinden, of ik heb wél gedaan. Ik ontwaar niets van dat ongeruste, dat twyfelagtig bekommerde, 't welk zo eene staats-verandering doorgaans voorgaat. Neen, ik kan niets voorzien, dan een aangenaam leven. Wy zullen zeker in de algemeene onvolkomenheden deezer waereld moeten deelen; maar die zullen ons weiniger tresfen, naar gelang wy ons voorbereid hebben, om die op eene waardige wys te ontfangen. In geen stuk, myne waardste Chrisje, koom ik | |
[pagina 315]
| |
zo zeer met u overëen, dan omtrent het bepaald personeel behaagen in den Man, dien men trouwt, vóór hy nog in die betrekking met ons staat. Wy kunnen, ook uit het antwoord van Mevrouw, uwe Moeder, opmaaken, dat wy in deezen niet veel met haar verschillen. Zo lang onze geneegenheid zuivere vriendschap is; zo lang wy alleen maar hooger achten; moeten wy, wy, Chrisje, en alle Meisjes, ons gelyk, niet trouwen; staat het ook aan onze keus, en handelen wy zonder uitzicht op tydelyke belangen, dan zullen wy dit ook niet doen. Doch het is niet te zeggen, wat ons al aandryft, om een Huwlyk aan te gaan, zonder dat het hart nog spreekt voor den aanstaanden Man. Het komt my voor, dat, dewyl het Huwlyk gegrond is op de onderscheiden Sexen, de Vrouw, zo als zy uit de handen der Natuur gekomen is, wel wat meer zichtbaar zyn moest, als veelmaal het geval is....... Genoeg: er zyn altoos nog onderwerpen, die, hoe kiesch en zedig men ook schryve, hoe zorgvuldig men véél voor onheilige oogen omsluiere, nog altoos beter van hart tot hart kunnen beredeneerd, dan op het papier gesteld worden. Ik scheide des daar van af. Hoe gelukkig zyn wy, myne waarde, dat wy niet gevallen zyn in onwaardige handen! De beste Mannen staan ons gaarn toe, dat daar thans niet veel kans op is; en leert de ondervinding het niet dikwyls? | |
[pagina 316]
| |
Laaten wy eens een vlugtig oog wenden op de voornaamste rangen der geenen, met wie gy vooral, myne Chrisje, nog al het meest verkeeren moet. Beuzelaars, Uilskuikens, styve Harken, die dan niet veel kwaads uitvoeren. Het grootste gros speelt, zwiert, drinkt. Veelen hebben beide, ja deeze drie fouten in grooten maate. Collegieloopers zonder smaak, zonder conversatie. Degelyke naarstige geschikte Jongens, die ook, aan onze Moeders, niet zouden kunnen behaagen, hoe veel recht zy hun doen. Onze Vriendin Burgerhart zeide by zo eene geleegenheid eens: ‘en moeten wy ook trouwen, Lotje; dat ziet er gek genoeg voor ons uit.’ Dat stout Meisje toonde, in weerwil van dit klugtige, intusschen haar gezond oordeel. Ik ontken niet, dat de Opvoeding, ook in deezen, de karakters vormt. Waarom geeft men een Jongeling de vryheid, om zulke ongeregeldheden te pleegen, waar van ook maar verdagt te zyn, onze Sex ten blaame aangereekend wordt? Waarom zegt men niet tegen een opluikend Jongeling: ‘Alle ongeregeldheden zyn ook aan u verbooden, ontëeren ook u; maaken u ongelukkig, ook dan, als uwe gezondheid niet merkelyk gekrenkt wordt.’ Wellust, débaucherie, onmaatig speelen kunnen zeker hem, die tot de waardigheid van Man, en Vader zal geroepen worden weinig in staat stellen, die waardigheid eere | |
[pagina 317]
| |
aan te doen. Als ik myne Sex uit dit treurig punt zie, dan zucht ik, en zeg: ‘ja wel, zyt gy ongelukkig, en dat wel naar maate gy beminlyker - begeeriger zyt.’ Men verschoone deeze toegeevingen niet, door te zeggen, dat een Jongeling door zyn aart zelf eenige oogluiking verdient, omtrent sommige bedryven. Indien dit zo ware, dan zyn de Leevends, de Everards, de van Sytsama's, de Veldenaars, en welke gevoelige Vrienden der deugd men kan opnoemen, harssen-schimmen, geen Mannen. Maar die zyn er, en die zyn er overal, hoe klein ook het getal zy; deeze tegenwerping valt des weg. Hoe moet het eene verstandige deugdlievende Vrouw smarten, als zy ziet, dat zy in de magt is van eenen Man, die niet eens vatbaar te maaken is voor de stille genoegens des huisselyken levens, - voor de reine aandoeningen eener door de rede bestierde drift. Kan zy op de liefde, de eerbied, de dankbaarheid, hoopen van Kinderen, die zy zo eenen Vader gaf? ...... Indien de Man de roem en eer der Vrouw is; (en wie twyfelt daar aan, die maar bedenkt, dat wy altoos de tweede hoofdrol, nooit de eerste hebben?) dan zeker moet eene mistasting van deezen aart op de Vrouw nederdaalen in kleinachting. Gelukkig, myne Vriendin, zyn wy daar voor bewaard. Wy zullen de beminde Vrouwen zyn van braave, verstandi- | |
[pagina 318]
| |
ge, beminlyke Mannen; en indien wy volmaakt genoeg beäntwoorden aan de wetten der Natuur, om eens Moeders te worden, onze Kinderen geen schooner voorbeelden geeven kunnen, dan hunne Vaders. - Wy allen omhelzen u; maar wie drukt u met meer gevoelens van vriendschap aan haar hart dan
Uwe
c. veldenaar. |
|