Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
Lieve braave Willem!Hoe groot uwe wenschen ook mogen zyn; waaröp kan hy niet hoopen, die door myn Heer Helder zelf met achting beschouwd wordt? voor wien ik dezelfde gevoelens heb kunnen behouden, die ik van hem had, ook toen ik veele zyner bedryven afkeurde; - voor wien Chrisje Helder eene zeer groote plaats in haar geheugen bewaard heeft? Een Jongeling, die door den Heer Renting teder en met hoogachting bemind wordt; die zich zo waardig gedroeg, dat eene uitmuntende Gravin van B ***, (die my alle uwe en haare Brieven heeft gezonden, als ook uw affcheid van haar gemeld heeft,) hem met den gemeenzaamen en boven alle verdenking verheevenen naam van Broeder benoemt? Laat ik nog meer zeggen; een Jongeling, die zelf proef gehouden heeft in het verdoorziend oog eener ernstig deugdzaame Juffrouw Belcour. Een Jongeling, die door eene Lotje Roulin verdiende bemind te worden; een Jongeling, die met berouw en leedwezen ziet, hoe | |
[pagina 277]
| |
ongelukkig hy is, die, door hoogmoed verblind, ten prooi wordt van driften, die hem eens tot een groot Man zullen maaken, wanneer hy haar heeft leeren bukken onder het juk eener verlichte Rede en standvastige kloekmoedigheid. Edelmoedige Jongen! Maar ik ken u! Ik verwonder my niet over u omtrent uwe behandeling met opzicht tot mynen Zoon. Hy is uw Vriend; myn Zoon, - Chrisjes Broeder. Onwaardig heeft hy u behandeld; ik heb zyne eigen belydenis; ontveins het des niet voor my: ik weet ook, door welk eenen weg hy in dien staat gekomen is, waarïn gy hem vond. Wat denkt gy, Leevend, is zyn berouw oprecht? Is hy nog waardig uw Vriend te zyn? ‘Ja, (zegt gy, met uw geheele ziel in uwe oogen,) hy heeft getoond, dat hy alles door een dankbaar gedrag wil uitwisschen; hy is myn Vriend.’ Dat is hy waarlyk. Nu heeft hy u gemist; nu heeft hy gezien, dat zyne Moeder zynen Willem kende. Ik heb myn Heer Helder uwen geheelen Brief aan my voorgeleezen. Behoef ik u te herinneren, dat myn Heer Helder een te groot Man is, om niet met verrukking zich te laaten overtuigen, dat myn Gunsteling wel dwaalen kon, maar nooit myner achting onwaardig worden? De braave strenge Man weet noch van uws Vriends ondeugend gedrag te uwaards, noch door welk een geval hy ziek en arm door u gevonden is. Ik zoude | |
[pagina 278]
| |
het niet durven wagen, om myn Zoon, zo als hy verdient, by zynen Vader inteleiden. Chrisje alleen weet alles: - Chrisje is edelmoedig; dat behoef ik u niet te zeggen. - Toen ik haar voorlas, ‘hoe sterk gy verlangde, om ons allen weder te zien;’ waarlyk, Willem..... Ik geloof, dat Chrisje haar eersten kleinen Vriend ook met genoegen zal zien, en zo zal ook haare Vriendin Veldenaar. Uw vast besluit, om echter zo lang by uwen Vriend te blyven, tot hy in staat zal zyn om voorttereizen, trof haar nog meer. ‘Zo waar is het, Mama, zeide zy, dat het zoete vermogen der liefde geene der andre pligten overschreeuwt; dat de vriendschap altoos haare rechten behoudt.’ Zy bloosde; ik beken, dat zy er toen zeer bekoorlyk uitzag. De waarde Heer Renting is wel aangekomen. Uwe geneegenheid voor dien braaven Man wordt wel beäntwoord; hy spreekt veel van u. ‘Hoe (vroeg myn Heer Helder,) komt onze Leevend u voor?’ - ‘Ik heb Leevend (was zyn antwoord,) leeren kennen voor een Jongeling van onberispelyke zeeden, beschaafd van manieren, minzaam, bescheiden; hy spreekt wel, hy kent zyn eigen waarde; hy weet, waar hy staat; hy zou tot trotschheid kunnen vervallen, indien men hem geen recht doet: zyn hart is zeer gevoelig, maar vol veerkragt, en niet verstapt door eene weekheid, die maar te | |
[pagina 279]
| |
veel invloed heeft op het karakter onzer anders nog al beste jonge Lieden.’ Zo denkt de Heer Renting over een Jongeling, die hy weet, dat aan Mejuffrouw Helder niet onverschillig was: Is hy uw Vriend? Uw goed is, in welbezorgde koffers, hier aangekomen. Ik zal dat maar hier houden, tot gy my meld, of ik alles ook aan het adrès van uwe Moeder, of aan dat van Mevrouw Ryzig zal laaten bezorgen. Zal het u niet wat raadzelagtig voorkomen, dat ons huisgezin door de waardige Juffrouw Belcour vermeerderd is? Nu, alles wat gy niet doorziet, hoop ik u mondeling te doen weeten. Myn Heer Helder groet u met tederheid; zo doen wy allen. By uwe Moeder en Zuster is alles wel. Ik zal hier nog een briefje voor mynen Zoon insluiten; dit is de reden, dat ik deezen eindig, om my te noemen
Uwe liefhebbende
suzanna helder, gebooren van beek.
P.S. Wim mag Chrisje zeer wel groeten; inmers, zo zegt zy my; evenwel niet, om het u te schryven. |
|