Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 254]
| |
Waardste Renting!Uw Billet ontfing ik, zo als ik in ons Logement was afgetreden. Hoe zeer my het zelve verëert en verblydt, kunt gy bezeffen, wanneer gy u herinnert, dat ik een zeer hoogen prys stelle op uwe vriendschap. De Hemel geeve, dat gy te vergeefch gevreesd hebt, en dat gy, by uwe thuiskomst, Mevrouw, uwe Moeder, gelukkig hersteld moogt omhelzen. Gy vertrekt, en zet uwe reis met extrapost voort? Leevendig begryp ik, hoe groot uwe vreugd zyn moet, al verbergt gy die voor my uit bescheidenheid. ô Gy zult haar weder zien, Renting .... Met een teder verlangen verwagt zy u .... Wat zal dit denkbeeld evenaaren: ‘een beminlyk, deugdzaam Meisje denkt aan my, denkt aan my met onderscheiding, met stille zagte kloppingen van haar hart, zy wenscht my reeds weder te zien. Myn geluk is ook het haare: myne liefde is haar dierbaar.’ ô Myn Vriend, geloof niet, dat het hart van Leevend zo een schat van zielsgenoegen zonder bezwyken zoude kunnen genieten. | |
[pagina 255]
| |
Is het dan waar? Renting, zal zy de uwe zyn? Zy, die ik beminde, zo rasch myn gevoelig leven begon, die de ontwikkeling myner beste neigingen, myner driften verhaaste; die myne vroege jeued tot eenen zonnenschyn maakte? .... Zal ik haar, die ik met kinderlyke lippen myne Chrisje noemde, niet dan als Mevrouw Renting weder zien? ... Is men tot het onmooglyke verpligt? Eenmaal moet, zal, begeer ik, - zucht ik om haar te zien. Dan zal ik haar zeggen: ‘voor gy Mevrouw Renting waart, beminde ik u; ik zal u beminnen, zo lang myn hart klopt. Vaarwel, bekoorster myner ziel.’ Dan zal ik haar, beevend van droefheid en liefde, eerbiedig omhelzen, en - nooit weder zien. Geloof my, myn Vriend, myne liefde voor haar is onuitroeibaar. Bespiegeling kan feilen. Men kan zich ter goeder trouw misleiden; maar myn hart is beproefd; ten bloede beproefd, door deugd, liefde, medelyden, door smarten beproefd; en nooit heeft het eenen zucht geslaakt, nooit eenen wensch gevoed, dan voor haar, die ik meer dan ooit, hoewel hoopeloos, bemin. Wat het uit vriendelyke deelneeming in myn ongelukkig lot, dat gy zo zorgvuldig vermydde, van haar met my te spreeken? Leg uwe hand op myn hart - voel, of het niet met het uwe gestemd is. Zult gy Juffrouw Helder bezitten? Zult gy my eenen schat... ô Verbysterd hart! wat recht | |
[pagina 256]
| |
heb ik op haar? Ik kende myn Heer Helder; ik wist, dat ik myne oogen niet tot zyne Dochter moest opheffen. Ik wist het zéér zeeker. Liefde redeneert niet. Alles ontgloeit, ontwikkelt, versterkt haar; met de onverwinbaarste hinderpaalen groeit zy; zy lacht met het onmooglyke. Wist gy, myn Vriend, wat het my zal kosten.... Wist gy, wat het my kost, omtrent u billyk te zyn, nu ik in u den begunstigden Man beschouw! Vrees echter noch voor mynen onbetembaaren onstuimigen geest, noch voor een bedaard overleg. Dierbaar zyt gy my, als een Vriend, - ach! ook als de beminde van eene Juffrouw Helder. Ik roem in uw beider keuze. ô Laat ik u omhelzen, om dat gy zo wel de waardy van eene Chrisje Helder kent; ook al verrukt haare schoonheid u niet tot dweepery.... Ik kan haar geen oogenblik vergeeten - minder aan haar denken. ô Laat ik oprecht zyn! - Ik wil niet. Al myn vreugd, al myn verdriet, ontleen ik uit een ingespannen denken aan haar. En gy zult haar zien! Waarom stolt myn bloed in zyne vaten...... verstyven myne oogleden, schryf ik byna onleesbaar? Gy zult haar zien? En ik! .... Ik verlies met haar alles; alles, wat myn hart op de tederste wys vervult ...... Zo kan ik niet voortschryven; leg daar, pen. | |
[pagina 257]
| |
Vervolg.Ik vond, by myne te rug komst, myn Vriend in eene zwaare koorts: ik bemerkte, dat hy dien dag met schryven besteed heeft; hy zwygt dit voor my; maar ik kon het gissen; hy zal zeer zeker aan zyne Moeder geschreeven hebben. Ik kon des in geen twee dagen nog met hem vertrekken. Eindelyk is my dit gelukt; ik heb hem in ons Logement. De Doctor schryft zyne ziekte toe aan eene geheele uitputting van levensgeesten: hy zal door rust, door aangenaame gesprekken, door een goeden leefregel, moeten hersteld worden. Geduld! .... Men moet niets ten halven doen. Ik blyf by hem, tot ik hem op reis durf waagen; ik kan des niet bepaalen, wanneer dit zyn zal. Helder heeft die tegenstandbiedende kragt niet, die wy in onze gezonde door werkzaamheid versterkte gestellen hebben; waar door wy veele kleine, doch lastige ongesteldheden overwinnen. De origineele Juffrouw de Vry, Tante van Mevrouw Helder, gaf eens aan iemand, die haar vroeg: ‘wat zy toch, om zulke hooge gezonde jaaren te bereiken, zo al gedaan hadde?’ dit antwoord: ‘ik heb er weinig voor gedaan, maar veel om gelaaten.’ Helder heeft iets zwaks, hoe | |
[pagina 258]
| |
weinig dit ook uitscheen, toen hy wel wierd opgevoed, en voorbeeldig geregeld leefde. | |
Vervolg.Ik moet u in myn vertrouwen neemen; gy zyt onzer beider Vriend; en indien ik, met u correspondeerende, dit verheel, doe ik niet, zo als ik naar myn inzien verpligt ben. Gy kent Helder: gy zult u des minder verwonderen, dat hy in slegte handen vallende, juist niet onfeilbaar was. Hy is te *** zeer gemeenzaam bekend geworden met dat Huis, alwaar men altoos groote gezelschappen aan de speeltafel konde vinden. Zyne onkunde van listen en schoonen schyn heeft hem bedrogen. Men heeft hem gewikkeld in eenen minnenhandel met de Belle, die gy u mooglyk nog kunt herinneren; zy had de streek fiks, om, onder een zeer betaamelyk uitwendig, een slegt hart en losbandige zeeden, immers voor eenen op zich zelf vertrouwenden Jongeling te verbergen. Voeg hier by, dat men daar aanzienlyk leefde, en geene dan die zogenaamde beste Gezelschappen aantrof. Zy ging door voor de Zuster van den Baron. Zo dra men Helder geruineerd had, was hy daar schrikkelyk over de hand. Het kan zulk Volk aan geene middelen ontbreeken, om slegte oogmerken te bereiken. Men overviel Helder op | |
[pagina 259]
| |
een ongeleegen uur by de gewaande Zuster. Hy, door vreesselyke windmaakery vervaard gemaakt, vlugtte; wyl men zwoer, den hoon, het Huis aangedaan, te wreeken. Beroofd van alles, kwam hy te ***. Daar schreef hy aan den Kastelein om zyne goederen. Het antwoord behelsde, dat zyn Kamerdienaar hem orders van zynen Heer getoond, en de rekening betaald hebbende, het goed reeds wel bezorgd met den Kamerdienaar onder weg was. Het braaf karakter van den Kastelein stelt dit alles buiten eenige bedenking. Ik beken, dat ik hunne vreugd ‘over eenen Hollander zo opgeligt te hebben,’ niet dulden kan. Ik vryf van ongeduld, om die stukken eens te doortasten, in myne handen; had ik u maar by my, wy zouden alles wel te recht brengen; maar alleen is er geen kyken na. De Broederschap is dáár, zo als in alle groote Steden en Hofplaatzen, te talryk, te vermogend. 't Spel is daar de groote Negotie; en de Hanzeesteden stonden eertyds in geen vaster verbintenis, dan deeze fielen. Evenwel, alles in den brand te laaten! Helder had eene kostbaare Garderobe, zedert hy uitlandig was, en reeds veele fraaije stukken van Schilder en Beeldhouwkunde, ook eenige zeldzaame Munten verzameld; en ook, zo hy my verhaalt, een zeer fraai copy naar de schildery van Poutsyn met dit treffend onderschrift: En ik leefde ook in Arcadia. | |
[pagina 260]
| |
Zyne Zuster zag, weet ik, de overheerlyke print daar van altoos met zulk een ernstig genoegen! Het geval kan hier veel meer doen, dan het best overleg: ik ben op myne hoede. Zo Monsieur Kamerdienaar maar niet met Monsieur Baron op eene hand gespeeld hebben, om nu dien buit te samen deelen! Dit zou echter al te dom zyn voor zo een gerafineerden knaap, als de knegt schynt te weezen: hy zal zeker alles willen behouden. | |
Vervolg.Deezen middag by Helder zittende, die te bed lag, hoor ik een zwaarbeladen reiskoets opryden. Ik heb de Boven- agterzaal in huur; kunt gy u herinneren, dat ik daar een ruim gezicht heb op het geheele terrein, dat vry uitgestrekt is, en tot by de wallen uitloopt? De Heer trad uit de koets, en liet zich kamers aanwyzen; zy voldeeden hem niet; hy koos die twee kamers, die aan de overzyde van den tuin zyn. Hier op had ik welligt geene aanmerking gemaakt; maar my dagt, dat hy daar wat veel belang in stelde; en dewyl ik toch zo min of meer Lavaters ben, bestudeer ik dikwyls de gezichtstrekken, ook van zulke lieden, met wie ik niets te doen heb. My dagt, dat hy, | |
[pagina 261]
| |
met het air van een Gaauwdief, ter zyden uitgluipte. Alle de reiskoffers en kisten waren met waskleden zeer wel bezorgd. Voor het glas staande, volgde ik met myne oogen de koets; die reed op stal, en wierd niet ontpakt. Ik zag ook geen knegt; alleen de postillon. Dit scheen my wat vreemd. Ik overdagt alles zo eens. Ik hield den Vriend in 't oog. Hy at in zyne kamer, en vertoonde zich niet. De Postillon reed met het geheele span te rug. Wie was hy? Zou het ook myn Heer de Bedrieger zyn? .... Ik sprak tegen Helder niets van dit alles; maar zo by wys van discours, zeide ik: dat is toch een drommels geval; zoud gy dien kerel my niet kunnen omschryven? hy heeft dit toch aartig overlegd om u te knippen. Het afbeeldzel, dat hy my gaf, stemde vry wel met den onbekenden. Ik ben, weet gy, zo gewoon, om te zien, of myne paerden wel bezorgd worden, dat er geen aandagt op kon vallen, al ging ik eens en andermaal in den stal met myn eigen knegt. By die geleegenheid zag ik de opgepakte Koets. Binnen in de Koets stond een kistje, dat niet groot, en maar weinige duimen hoog was; het nam maar zo veel plaats in, dat er nog iemand by konde zitten. De Kastelein, dien wy voor een hupsch Man kennen, zeide my, dat hy dien Heer nooit meer gelogeerd had, doch hem echter ergens meende gezien te hebben. Ik liet dat zo. | |
[pagina 262]
| |
Nu zogt ik maar naar de geleegenheid, om hem van digter by te zien, en met hem in gesprek te geraaken. Helder zeide my, toen ik daar naar vroeg: ‘dat de bewuste schildery in een daar toe gemaakt eiken kistje was ingepakt.’ Nu was ik verzeekerd, dat ik mynen Man gevonden had. En welk een Landsman (vroeg ik,) is uw Gaauwdief? - Hy spreekt (kreeg ik ten antwoord,) verscheiden taalen; ik geloof echter, dat hy uit Italien is. Ik kon niet langer wagten, om hem te spreeken; ik zond myn knegt naar hem, met verzoek, om een oogenblik belet voor my. Dit wierd gunstig toegestaan; ik ging by hem. De knaap had zo iets van een fatsoenlyk Man; hy ontfing my beleefd. Myn Heer, (zeide ik,) ik neem de vryheid, om u te vragen, waar uw reis verder heen leidt; en indien ik dien weg neem, of gy my een plaats in uw koets op billyke conditien gelieft overtelaaten: Het ruwe weer is niet zeer gevallig, om myn reis te paerd aftedoen. Dit voorstel schynt hy niet verwagt te hebben; evenwel, ik wist hem dit zo smaaklyk te maaken, dat hy my dit verzoek inwilligde; maar hy zeide, dat hy, indien hy den volgenden dag paerden kon krygen, dan ook, wyl zyne reis geen uitstel leed, vertrekken moest: gy kunt wel denken, dat ik tot alles gereed was. Ik verzogt hem, om de eer van eens met my de aanmerke- | |
[pagina 263]
| |
lykste zaaken te gaan zien; hy zeide, dat hy zich niet wel bevond, en verzogt my by hem; dit verzoek willigde ik niet in, maar verzogt hem by my, en dat wy dan, om den avond te passeeren, een Kaertje doen zouden. Dit dreef hem uit zyne fortificatie. Tegen agt uuren verwagte ik hem: dan was ook Helders koorts afgelopen. Ik ging by den Kastelein, en zeide hem kort en zaaklyk, wien ik zogt, en wat myn oogmerk was. Hy beloofde tegen dien tyd op myne kamer te zyn. Toen ging ik by Helder, en vroeg hem, lachend, of hy zyne goederen te rug wilde hebben? Hy verstond my niet regt; ik zeide hem des, hoe de zaak zich toedroeg. Blyf daar gy zyt, (voegde ik er by,) als ik u noodig heb, zal ik u wel waarschuwen. Helder bleef des te bed. Zeer maklyk had ik assistentie van het Gerecht kunnen krygen; maar ik zag wel kans, om dit alles veel eenvoudiger te klaaren; en ook, ik wilde niet, dat er eenig ongunstig licht over den Zoon eener Mevrouw Helder zoude opgaan. Voeg hier by, dat de plaatzelyke wet daar vordert, dat hy, die zyn Heer besteelt, zonder veel plegtigheid wordt opgeknoopt. Nu heb ik te veel van Beccaria in myn hart, zo al niet in myn verstand, om dáár ann, zonder afgryzen, te denken. Wat men ook zegge, er is geen equivalent tusschen het leven van een Mensch en een diefstal. Twee misdaadigers zou ik ter dood verwyzen; den moorde- | |
[pagina 264]
| |
naar, en den trouwloozen verleider van een onnozel, onbedorven jong Meisje. | |
Vervolg.Onze is de Buit! .... Chrisje zal het schildery hebben. De tyd heugt my niet, dat ik zo opgeruimd was. Om agt uuren kwam Monsieur Fripon, om zyn Partytje te maaken. Rasch merkte ik, dat hy van de Broeders was. Hy won my vry wat af: ik liet hem begaan. Toen de spons vol was, deed ik een coup du main, die hy niet na doen kon; en verloor daar door het dubbeld der som. Hy wierd verhit, ongemaklyk, lomp: ik had voorgenoomen doof te zyn, en speelde zeer bedaard voort. Ik gaf Helder het teeken; die kwam op. Er stond voor de Ledikanten een scherm, en de knaap zat met zyn rug daar tegen aan. Wy kreegen verschil. De Kastelein wilde geen uitspraak doen, om dat hy mede speelde. - Goed, (zei ik,) hier is nog een Heer, die speelde niet met ons; laat die uitspraak doen. - Goed, (zeide hy. ) - Myn Heer, (zeide ik,) zoud gy de goedheid willen hebben, om by de speeltafel te komen, en uitspraak te doen, wie gelyk heeft. - Zo als Helder voor ons stond, ver- | |
[pagina 265]
| |
bleekte de Gaauwdief. - Zo, (zeide Helder, met eene sterker stem dan gewoonlyk,) vind ik u hier, Frederyk? - Myn Heer? - Machinaal stond hy op, en nam zyn hoed ook zo af. - Is dat (vroeg ik,) uw Kamerdienaar? Dat's een hupsche vent, al speelt hy wat valsch. Helder dreigde: wat was dat noodig? Deerlyk stond de snaak te kyken. Ik nam het woord. Gy schynt op Frederyk in geen goed humeur; hy heeft echter geen moeite gespaard, om u overal na te reizen, en brengt eindelyk alles in de beste order, alwaar gy u ophoud. Die trouwheid verdient, dunkt my, eene andere belooning. - Helder keerde zich om, glimlachte. - Kom maar, (ging ik voort,) laaten wy uw Heer zien te bevredigen, door alles te ontpakken en hier te brengen. Ik schelde: myn knegt kwam. Gregorie, (zei ik,) kom naar beneden, en help myn Heer Helders goed ontpakken. De Kastelein bood zyne Knegts hier toe ook aan. De spyt, de verwarring, die er toen op zyne geele, lelyke, sterk geteekende Italiaansche tronie kwamen, waren niet af te beelden. Ik geloof, dat hy grooten trek had, om my, had hy gedurft, afterossen. Gregorie vroeg my, in miserabel Fransch, waar of myn Heer Helders knegt waar. Ik heb de eer, Gregorie, (zeide ik,) om hem hier aan u te presenteeren; | |
[pagina 266]
| |
maar hy konde, met zyn Hungaarsch vernuft, niet bevatten, dat een Heer, in pragtiger reis-gewaad dan ik, niet meer dan hy zelf was; en mat hem met zyne groote opgespalkte oogen geheel af, hem al vry potzig aangaapende. - Frederik had in zyn's Heers Garderobe aan 't huishouden geweest, dat hem nog te meer te vergeeven was, om dat hy als een fatsoenlyk Man diende te reizen, en Helder zo al van zyn postuur is, fyn, welgemaakt, niet groot. In weinige minuuten was alles bered; en myn Heer Kamerdienaar vertrokken. - Hy begreep zelf, dat het zyne zaak was, een goed heenkomen te zoeken. Ik dagt, een aalmoes dwaalt niet, en liet hem loopen. Ik wilde niet hebben, dat Helder ooit een rok zou aantrekken, door zo een schelm gedragen, maar raade hem, toen ik hem die gaf, er een Epaulette op te laaten naaijen. Zo is alles stil en onder ons afgelopen. En nu zit ik my te verheugen over het wel slagen van myn oogmerk. Niemand weet er, zo veel ik merk, iets van. Men overlaadt my hier met beleefdheden, en byna alle daag zie ik onze Vrienden by ons. Helder is veel beter, maar nog niet in staat, om, in dit ruw weder, te reizen. Ik heb alle reden om te denken, dat myn byzyn veel tot zyne herstelling doet. | |
[pagina 267]
| |
Het aangenaam gesprek met een waar tederhartig Vriend is wel eens van meer kragt, dan de beste Medicynen. Hoe gelukkig ben ik, den Broeder myner geliefde Chrisje van dienst te kunnen zyn! Groet, myn dierbaarste Renting, groet alle onze Vriendin; vooräl, myne heele lieve Mevrouw Everards, voor
Uwen
W. Leevend. |
|