Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 242]
| |
Myn lieve Willem!Ik heb Brieven ontfangen, die my bevélen, terstond te vertrekken. De dood myner Moeder! .. Ach, mooglyk schilderde de vrees my al te aakelige vooruitzichten. Zy is zeer krank; ik vlieg met extra posten, en ik zal my geen rust geeven, voor ik te Rotterdam in ons huis, en voor haar bed ben. De paerden worden gezadeld: dit oogenblik, (want ik koom zo aan 't Logement, alwaar ik deeze bedroevende Brieven vond,) heb ik nog overig, om u te verzeekeren, dat uwe vriendschap my dierbaarer is, dan ik thans kan uitdrukken; dat gy de onderscheiding waardig zyt, waar mede Mevrouw Helder u altoos behandelde; dat ik u bemin als een Vriend, dien ik jaaren lang gekend heb; en echter, zéér voorkomende is myn aart niet. Edelmoedige, en ongemaakt deugdzaame Jongeling, gy zult gelukkig zyn; gy verdient het | |
[pagina 243]
| |
te zyn. Met onuitdruklyk verlangen zie ik uwe thuiskomst te gemoet. - Alle uwe beschikkingen omtrent Helder, ook wat my betreft, zyn volkomen...... Ik moet scheiden...... Vaar wel - nogmaals, myn allerbeste Willem, vaar wel! en schryf toch zo dikwyls mogelyk aan
Uwen
j. renting. |
|