Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 216]
| |
Allerwaardste Gravin!Ik ontfing uw ontschatbaar Paket Brieven niet eerder dan voorleeden Maandag; dus vier weeken na het was afgezonden: ik maak hier van melding, om zelf den schyn niet te hebben, dat ik verzuimen konde u te antwoorden. Zelden, Mevrouw, verwonder ik my sterk over de voorvallen in dit wisselbaar leeven. Eenige Menschenkennis, gevoegd by myne gewoonte, om, als er iets in mynen kring rondom my gebeurt, te denken, kunnen daar grootelyks de oorzaaken van zyn. Maar de kennis, die ik omtrent u kryg, roert myn geest met nog veel aangenaamer aandoening, dan die der verwondering. Verbindt dan het bloed alléén? Vormen Achting, Liefde, Vriendschap, Erkentnis dan ook geene heilige banden? Moet de Natuur alles doen? Zyn wy niet allen Leden van ééne groote Familie, die door alle Landen en Gewesten is uitgespreid? Zyn alle deugdzaame denkende Menschen niet aan elkander vermaagschapt? o Mevrouw, als wy het Menschdom uit dit oog- | |
[pagina 217]
| |
punt beschouwen, dan heft zich het hart, door zuivere welwillenheid verwarmd, op; ja verzagt ons tot algemeene liefde, terwyl het echter het sterkste trekt naar zulken, met wie het meest instemt. U beschouw ik, Mevrouw, met de hoogste goedkeuring. Hebt gy deeze verzeekering noodig? Wel, ontfang die! maar ik bloos, terwyl ik my dus boven u schyn te verheffen........ Niet alleen uwe beginzels, ook uwe daaden zyn onberispelyk. Ik eerbiedig in u eene Vrouw, die, op eene grootsche wys, billyk handelt. Indien ik in uwe jaaren, in uwe omstandigheden, my bevonden had, dan ook zoude ik juist zo gehandeld hebben; ook omtrent eenen allerbeminlyksten Jongeling, indien hy onzen Leevend gelyk geweest ware: en zo zoude ik ook juist gehandeld hebben omtrent den trotschen Grave van B ***. Er zyn, Mevrouw, Vorstelyke zielen. Zielen, die altoos, groot, vast, verheeven zyn; ook dan, wanneer zy zich al eens vernederen, om lasteringen te beantwoorden, blyven zy in die heilige kalmte, die adelyke meerderheid, die mindere Menschen nooit bereiken. Zo eene ziel eerbiedig ik in myne jonge, myne tedergeliefde Vriendin, de Gravin van B ***. Ontroerend was de vreugd, die ik genoot onder het leezen en herleezen der Brieven. Wat is het Vrouwen van myne jaaren aangenaam, jonge | |
[pagina 218]
| |
Lieden in omstandigheden te zien, waarïn zy zeer schoone karakters kunnen ontwikkelen, waarïn zy werken kunnen. Aandoenlyk beschryft gy den staat, waar in gy u bevond, toen gy, op zulk eene bedekte wys, in 't holst van den nagt, eenem in verdenking zynde Jongeling by u ontfing. Toen ik deeze woorden las: ‘wat kon my toen voor bezwyken bewaard hebben, dan de zuiverheid van myn oogmerk;’ toen wenschte ik u aan myn hart te mogen houden! Ja, groote, gevoelige Vrouw, niets dan uwe deugd kon u toen genoeg bedaardheid laaten, om ook op zeer gering schynende omstandigheden bedagt te zyn. ‘Ik bleef staan; er stonden geene stoelen gereed; ik wagte niemand.’ Edel, wel geresolveerd in alles! Niets verzuimd, alles natuurlyk! Al ware de dus ontfangen Jongeling ook minder dan mynen geliefden Leevend geweest; hier zou hem alles, alles heilig geweest zyn. Geloof vry, dat niets hem ook toen ontglipt zy. Tot aanbiddens moet hy u toen bemind hebben. Uwe bekommerde vraag: moet eene Vrouw, als ik ben, iets te bedekken hebben? komt my gewigtig voor. Zie daar, myne geliefde Gravin, hoe ik die beantwoorde. Eene deugdzaame Vrouw heeft, om haar zelf, niets te bedekken: maar ik zie niet, dat zy aanspreekelyk zy, indien men haar in die omstandigheden brengt, om een zweem van geheimhouding te moeten spreiden over iets, | |
[pagina 219]
| |
't welk men zo erg zoude kunnen misduiden. Wat kond gy doen, daar de onverzettelyke Jongeling reeds op reis was? Was er in zyn oogmerk, om zyne dierbaare Weldoenster nog eens te zien, dan iets misdaadigs? Immers neen! En waart gy dáár niet zo wel van overtuigd, als van uwe eigene deugd? Het oogmerk alleen maakt eene daad misdaadig of geöorloofd. Ik prys zelf deeze onverzetlykheid in eenen Leevend. Deugd, Mevrouw, maakt onverschrokken. Was er voor hem aan te denken, u niet weder te zien; de Zuster van zyn hart! In de laage, de strafbaare mishandeling des Graven van B *** ontdek ik de eerste bron van alles; niet in het gedrag van u, of van onzen Vriend. Laat hy des alles verantwoorden. Bloos niet! Bedroef u niet! Ik zie niets overylends in alles, wat gy deed. Men had het buiten uwe magt gesteld, anders te doen. Uw Brief aan Leevend zie ik minder aan voor een blyk uwer overrompelde rede, als wel voor de vrucht van een zeer ontroerd, gevoelig, erkentlyk hart. ‘Voor altoos, en dat zo onverhoeds, gescheiden van mynen Vriend.....’ Moest dit denkbeeld uwe geneegenheid niet genoeg aanvuuren, om hem met zo veele warmte, ja, zo zeer bewoogen te schryven? Ik had meermaal, en dat in myne eige familie, geleegenheid om optemerken, dat de uitvloeizels | |
[pagina 220]
| |
van liefde te sterker zyn, naar maate de neigingen zuiverder door het gezond, jeugdig hart stromen. Het is zo natuurlyk, dat men vry werkt, als wy geene byeindens hebben; als onze behoeften alleen bestaan in te beminnen, en bemind te worden. Zo dra de balans overslaat, komt er dwang - beschroomdheid: men weet, dat men elkander nu met andre oogen ziet...... Wat zoude u dan beteugeld hebben? Was uw hart niet gerust, dat het niets misdaadig koesterde? Als men haakt naar het verbodene, kan men dan aan een dierbaaren overleedenen, - kan men dan aan den Alweetenden denken? Betreur des, de Deugd billykt het, betreur des het gemis uws Vriends. Die hem zo kent, als wy hem kennen, kan daar nooit anders over denken. Maar gy kent hem nog niet tot de volkomenheid toe. Hiertoe zal ik u echter eens in staat stellen, als hy myn Schoonzoon is. De Godsdienstige liefde uwer edele Moeder voor my, die eene kettersche Vrouw ben, geeft my fraaije denkbeelden van haar hart. Haare gebeden, der Heilige Maagd om myne bekeering opgezonden, zullen zeker dat Weezen welgevallen, die de vergeeving onzer zonden verbindt aan de voorwaarde van de uitgebreidste liefde voor onzen Naasten. Voortreffelyke Vrouw, hoe bedroeft het my, dat gy in eenen kring van Menschen woont, zo verre in verstandige en zedelyke volkomenheden | |
[pagina 221]
| |
benéden u geplaatst! Al, waar de ongelykheid zo groot is, kan geene hechtende liefde zyn. Mogt ik u in myn vry, beschaafd, en ten onrecht gehoond Vaderland nog eens omarmen! Hoe dierbaar zou uw gezelschap zyn! Gy, Mevrouw, zoud ons mooglyk minder verbaazen, door als eene komeet te schitteren, als ons verheugen, door by ons te blinken met de blyvende helderheid eener vaste ster! Nooit zal ik myne oogen naar de Kaert van Duitschland wenden, zonder langzaam, en met myn gevoelig hart te blyven stil staan by die Rivier, aan wiens oever myne geliefde Gravin woont. Uw Vriend is op zyne terugreis; maar de ziekte van mynen Zoon houdt hem op. Ongaarn scheide ik van u. Ik moet...... Teder, en met de hoogste achting omhels ik myne geliefde Gravin, en ben
Haare getrouwe Vriendin,
suzanna helder, gebooren van beek.
P.S. De Reiskoffers zyn in goeden staat hier aangekomen. |
|