Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Tederbeminde vriendin!Wat kan ik zeggen, om myne geliefde Veldenaar te troosten? Gy weet meer, dan ik kan aanvoeren; gy kent myn hart! Ik kan niets dan met u weenen! Myne Moeder heeft zeer veele traanen gestort over den dood van uwen Vader. Dit zeker is het onbetwistbaarst teeken van liefde en achting, 't welk eene groote Vrouw geeven kan van haare vriendschap, voor een uitmuntend gestorven Vriend. Myn Vader zeide, haar met waardigheid omhelzende: ‘is er voor een braaf Man ook een edeler lof, dan de goedkeuring eener verstandige Vrouw? uwe traanen doen ook zelf eenen Veldenaar eere aan.’ Ik ben gerust, dat myne liefde voor myne Ouders niet te overtreffen is; en echter, zedert de tyding van uws Vaders overlyden, is die liefde tot eene allerfynste, doordringenste bezorgdheid overgehaald. Meermaal omhels ik mynen Vader met eene ontroering, die ik niet kan verbergen. En! Coosje, zie ik myne Moeder aan, dan denk | |
[pagina 209]
| |
ik: ‘Gy ook zyt sterflyk .... mooglyk wandelt gy reeds in het gezicht van uw graf!’ ô dan sluit myn hart zich toe; myne zenuwen krimpen op ..... met beevende schreeden nadere ik haar, my haastende, omärm haar, sta ik met myn verbleekt gelaat voor over op haaren boezem gebogen; wil haar bewaaren, bedekken ...... Genadige Hemel! Zou ik myne Moeder, myne dierbaare Moeder verliezen.... Dat denkbeeld is te ysselyk.... Ik beef er van te rug. Als het u eens mooglyk wordt, het laatste Tooneel van uws Vaders leven te beschryven, wagt ik het van u; als een staatig bewys uwes eerbieds voor zo eenen Vader. | |
Vervolg.Dus verre was ik met deezen, toen uw dietbaare Brief hier besteld wierd. Gy hebt dan reeds voldaan aan dien heiligen pligt: de Kinderliefde heeft u bezield. Niets dan zy kon uwe droefheid derwyze maatigen, en u in staat stellen, 's Mans laatste uuren voor uwe Vriendin te beschryven. Verstomd door eerbied voor 's Mans deugd, vroomheid, gerustheid, leg ik de pen neder. Al wat ik daar over zoude kunnen zeggen, is flaauw, | |
[pagina 210]
| |
beduidt niets: juist om dat ik zo sterk denk en zo veel gevoel!
Ik ken de edelaartigheid van uw veelbevattend hart; altoos deelt het in alles, wat zyne Helder betreft. Veel heb ik u te verhaalen. Wy komen vroeg Buiten; immers, zo is het oogmerk. De tyd is echter nog te verre af, waarïn ik, met myne eige Vriendin, van hart tot hart zal spreeken; ik zal dan de pen ten dien einde opneemen, en u zo het een en ander in vooraad melden. Verheug u, myne Coosje! Willem, onze geliefde Willem, is in de blaakendste gunst myns Vaders hersteld: zyne onschuld is gebleken: meer was er by zo een redelyk Vader niet noodig! Nu hoor ik hem niet dan met liefde en achting noemen! ô Myne lieve, wat ben ik nu gelukkig! myn Vriend Leevend heeft zich wel gedraagen. ô Daar hield ik my altoos van verzeekerd; zou ik hem anders zo onderscheiden..... De waarde Juffrouw Belcour, die in geene zeer gunstige omstandigheden is, heeft zich, door myne overreedende Moeder, laaten beweegen, om ons huisselyk geluk te vergrooten, en het met ons te genieten. Mama en ik hebben haar voorleden week bezogt. Zy woont te ***. Maar wy reeden ten negen uuren uit, en dan was het op een dag nu nog wel te doen. Het blykt nu, dat zy | |
[pagina 211]
| |
met Mama Briefwisseling gehouden heeft; hier van wist, - vermoede ik niets. Ik weet alleen, dat Leevend ook door haar gerechtvaardigd is; en dat myn Vader veele papieren, op hem betrekkelyk, geleezen heeft: maar alle byzonderheden zyn my onbekend. Juffrouw Belcour moet ons gewagt hebben; want my dagt, dat zy daar toe was voorbereid. Zy woont in een net, niet groot beneden-huis, en ziet uit op een fraai Tuintje. Een wél, op zyn Dorps gekleed, jong Meisje, deed de deur open: zy bragt ons in een zo zindelyk, als eenvoudig gemeubileerd vertrek. Daar kwam Juffrouw Belcour by ons. Myne Moeder omhelsde haar met een: waardige Juffrouw Belcour! Zy beäntwoorde dit met eene welleevende buiging, en eene: Mevrouw Helder! Toen naar my toe treedende, zeide zy: en dit is zeker de jonge Dame, die myne zalig Vriendin zo vuurig verlangd heeft nog eens te zien? Zy beschouwde my zeer ernstig, zeer aandagtig; maar zweeg. Laaten wy (zeide myne Moeder,) geene hartstochten opwekken; dat zoete vergifwerkt te zorglyk. Wy gingen zitten; het was nog tyd, om voor den middag iets te gebruiken. Wy dejeuneerden net, en eenvoudig. Ik hoop, (zeide Mama,) dat gy, waarde Juffrouw Belcour, het verzoek van myn Heer Helder en my overwogen, en gunstig zult toegestaan hebben: wy stellen daar zo veel belang in, dat ik zelf ben geko- | |
[pagina 212]
| |
men, om te zien, of gy aan een der grootste wenschen van myn hart zult voldoen. - Gy, Mevrouw Helder, (was haar antwoord,) hebt my tot iets doen besluiten, waar van ik, (dewyl ik een weinig kennis aan de waereld meen te hebben,) altoos hoogst afkeerig was; en waar toe de schitterendste belofte my nooit konde afleiden. Maar kan ik iets wagen, als ik myn Lot ga stellen in de handen van eene Vrouw, als gy zyt? Ja, Mevrouw, ik neem uwe aanbieding aan: ik neem die met erkentenis, met vreugde aan. Ik durf my verzeekerd houden, dat ik gelukkig zyn zal. Gy, Mevrouw, waart niet in staat, om eene fatsoenlyke Vrouw te vernederen, door het voorstaan van conditien. Ook in dit stuk hebbe ik uwe kieschheid gezien en geadmireerd. Mama stond op, omhelsde haar, en zei: Chrisje, deeze waardige Juffrouw Belcour zal onze huisgenoote zyn. Ik toonde, hoe my dit beviel, meer echter door myn gelaat, dan door veel woorden. Zy omhelsde ook my. Wy zullen dit braaf Mensch dan by ons hebben. Hoe bevalt u dit plan myner Moeder? Is het haarer niet waardig. ô Aan hoe veel oogmerken voldoet zy weder op eenmaal! ... Ik zie dat zo duidelyk. En deeze Juffrouw Belcour zal niet by ons zyn in het karakter van Juffrouw van Gezelschap; of in dat eener behoeftige Bloedverwante; karakters, waaröp laage hardhartige trotschheid zich ook al verheft; neen: Juffrouw Belcour zal by | |
[pagina 213]
| |
ons zyn, als de Vriendin van Mevrouw Helder; in dat licht zal zy by ons verschynen: kan haar iets meer eere aandoen? Mama heeft my in vertrouwen gezegd, dat myn edelmoedige Vader eene aanzienlyk som op Lyfrente voor haar gekogt heeft: zy weet daar niets van; doch men zal het, ter bekwaamer tyde, aan haar zeggen: hier toe is voor eerst geene geleegenheid. ‘Men moet, (dit is myner Moeders stelregel,) ‘niet alleen wél doen, maar dat op de beste wyze, en zolder eenige der kieschheid kwetzende vertooning doen, Men moet, terwyl men geeft, niet vernederen; of men ontslaat haar, die men geeft, van die dankbaarheid, die alleen uit het hart voorvloeijen kan.’ Laat ik u deeze waardige Juffrouw Belcour eens beschryven. Ik zie haar aan voor diep in de veertig jaar; maar geloof, dat zy jonger is, dan zy schynt. Zy is grooter dan Mama; niet ryzig met dit al; wat grof. Haar gelaat zegt zeer veel, maar is niet regelmaatig fraai. Haar hair en oogen zyn donker bruin; haare oogen staan stil, ernstig, eenigzins bewolkt. Zy heeft weinig kleur, doch teekent gezond en sterk; zuivere witte tanden, fraaije armen; eene houding, die van haare goede opvoeding getuigt. Zy is eenvoudig, modieus, uitneemend zindelyk gekleed; kent allerlei handwerken in volkomenheid. Mama sprak veel met haar; en met die deelnee- | |
[pagina 214]
| |
ming, die ons zo overtuigt, dat men niet alleen uit beleefdheid spreekt. ‘Juffrouw Belcour heeft, zegt myne Moeder, veel verstand, beoeffend door leezen en opmerking; meer nog door eigen ondervinding.’ Ik heb reeds de grootste achting voor haar. Ik ben verheugd, dat zy ons huisgezin zal vermeerderen. Ik denk ook, dat, als ik wat aan haar gewend zyn zal, dat ik haar dan lief zal kunnen krygen. Sommige Vrouwen winnen het hart van jonge Meisjes door zagtheid van zeeden, door iet met ons medegelykens, in haare manieren; andere dwingen ons onze hoogachting af, door vaste beginzels, en de liefderyke oogmerken ten onzen eigen besten. Meermaal zag zy my zo sterk aan, (als ik opzag, merkte ik dit,) dat haare oogen in traanen dreeven: Mama leide niet zonder moeite dan haaren aandagt elders heen. Zie daar eenig bericht van zaaken, die my zo intresseeren. Myne Moeder schryft zelf aan Mevrouw Veldenaar.
Geheel de Uwe,
c. helder.
P.S. Droevige tyding. Mama heeft een Brief van Renting, die meldt, dat hy Leevend ontmoet heeft op zyne thuisreis; maar dat die onderweeg myn Broeder heeft aan- | |
[pagina 215]
| |
getroffen, ziek, en in ongunstige omstandigbeden. Dit heeft Leevend doen besluiten, om by zynen Vriend te blyven, tot hy hersteld is. Edelmoedige Jongen! Ik heb den Brief, of de Brieven, maar gedeeltelyk hooren voorleezen. - Al, wat myne Moeder doet, is best: ik vraag niets, als zy goedvindt, niets te zeggen. Wanneer zien wy hem nu? ... Ik ben wat uit myn humeur. Dat Helder nu juist moest ziek worden! Hoe gelukkig is hy met zo een Vriend! Had ik iets van uwe gelykmoedigheid! En ik had nu zo gehoopt, dat Leevend haast hier zou zyn! |
|