Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
Zielsbeminde vriendin!Zo heeft uwe Veldenaar dan de smartelyke geleegenheid, om u, zo wel als zich zelf, te kunnen verzeekeren, dat men niet te leur gesteld wordt, wanneer wy, met een gebrooken hart, Hem om hulp aanroepen, die ons, in deezen staat van voorbereiding, altoos verhoort, wanneer wy alle onze verstandige en zedelyke vermogens getrouw besteeden, op dat wy ons in alles, wat ons wedervaart, op eene den Mensch betaamelyke wyze gedragen. De smart, myne lieve Chrisje, - ik zal zo oprecht zyn met u, als gy van my wagt, dat ik ben; de smart over het verlies van een zo waardig tederbemind Vader, is nog grooter, dan ik my die had voorgesteld; maar dan ondervind ik echter met een, een nieuw toevoegzel tot dat godsdienstig onderwerpend vermogen, 't welk zich ook niet ontwikkelt, dan in zulke grievende omstandigheden. Myn waarde Sytsama zegt my, dat hy aan u eenige omstandigheden van myns dierbaaren Va- | |
[pagina 196]
| |
ders laatste dagen gemeld heeft; en byzonder een gesprek met hem, buiten ons weeten, gehouden: voor my overlaatende, het geen in de laatste uuren van zyn kostlyk leven is voorgevallen. De koortzen namen derwyze toe, dat men om den Doctor, die onze familie altoos bedient, zond. Het verbaasd zwygen van dien kundigen Man was een doodvonnis voor myn hart! Hy zeide ook aan Sytsama: dat hy verpligt was ons te zeggen, dat myn Vader in gevaar was; dat hy hem ook te zwak oordeelde, om zulke heevige koortzen te kunnen doorstaan. Ik las uit het ontroerd gelaat van mynen Vriend, het geen ik niet durfde vraagen. Hy verstond my - drukte myne hand, verbleekte. Wy begreepen, dat wy dit droevig berigt aan eene zo zwakke Vrouw, als myne Moeder, met de grootste zorgvuldigheid moesten te kennen geeven; en zaten hier over in treurige overweeging, toen zy voor het Ledikant van mynen Vader trad. Zeg my niets, (zeide zy,) ik versta dat zwygen. Ik ken onzen bekwaamen Doctor, hy is een menschen vriend, maar ook een oprecht Man. Myn Vader was zeer present, maar afgemat. Hy stak zyne hand naar haar uit, en zag haar sterk aan. Waar is, (vroeg hy,) waar is Coosje? waar is Sytsama? Wy traden beiden voor zyn bed. Kan een stervend Man en Vader u wel grooter bewys geeven van zyne achting, dan door u de beste, de tederstbeminde Vrouw aantebe- | |
[pagina 197]
| |
veelen, dan door zyne geliefde Dogter met u te verbinden? Geeft my uwe handen, myne Kinderen. Hy voegde die te samen: en zyne oogen ten Hemel beffende, zeide hy: volmaakt, goed, wys, magtig God! zegen deeze, gelyk gy my met de Vrouw van myn hart gezegend hebt. Hy zweeg; zyne traanen glipten langs zyne eerwaardige kakken. Sytsama omhelsde myne Moeder en my, kon niets zeggen, kuschte ons .... omhelsde my andermaal, knielde voor het bed neder, kuschte myns Vaders hand; zeide, met eene ontroerde stem: kan een hart, zo vol als het myne is, zich in woorden uitgieten? Myn Vader zag hem aan met gerustheid en welgevallen. Myne Moeder had dus lang gezweegen. Ach, (riep zy uit, met die levendigheid, die het gevoel alleen inboezemt, en met het woeste niets gemeens heeft,) Ach, myn Veldenaar! Verscheur myn hart niet. God zal u aan onze gebeden wedergeeven. Toen vatte zy zyne hand; zy weende daar op. Liefde en Natuur hebben zeer heilige rechten... Voldoe daar aan, myne waardste... Men kan niet zo gelukkig zyn geweest, zonder met traanen het scheiden van onzen besten Vriend te gemoet te zien. Hy kuschte haare hand met waardigheid. Sytsama stond, met de armen over elkander geslagen, aan het voeteind, en zag op mynen Vader met een vast, ernstig, zeer veel beduidend oog. Wilt gy uwe Kinderen zien? (vroeg | |
[pagina 198]
| |
myne Moeder.) - Het scheiden van u valt my zwáár genoeg, (zuchte hy, en wende zyn gelaat van haar af.) - God, (vervolgde hy, na wat zwygens,) God zegene hun allen! Laaten wy hunne jonge hartjes eene bittere en nuttelooze aandoening spaaren: zy hebben geen denkbeeld van den dood; zy moeten dat nog niet hebben. Hy hief zyne handen op, roerde zyne lippen; ongetwyfeld bad hy voor hun leven, gezondheid en geluk. Weet Hendrik, dat ik ziek ben, Sytsama? - Ja, myn Heer, ik heb het hem geschreven; wenscht gy hem te zien? - Zeer sterk; ook myn anderen Zoon. Ik zou beide gaarn nog eens zien: het zyn voortreffelyke Kinderen; elk naar zyn karakter. Keesje was binnen gesloopen; hy zat in een hoek bitter te weenen. Sytsama haalde hem, bragt hem by zyn Vader. Het Kind trilde van droefheid; het kuschte zelf het dekkleed, waar onder zyn Vader lag. Dit gezicht ontroerde den vroomen Man zo zeer, dat ik Sytsama wenkte, het Jongetje met zich te neemen. Ik wist, dat myn Vader zich altoos verklaard had voor de meening van hun, die gelooven, dat de geboorte, en het sterven van een Menschelyk Weezen iets veel te staatig, te ontzachlyk in hebbe, om door veel omstanders bespied, of door veel geruchts ontheiligd te worden. Tweemaal vroeg hy nog naar Hendrik. De koorts verhief zich weêr. Voor die hem overmeesterde, vroeg | |
[pagina 199]
| |
myne Moeder hem: of hy nog iets te bevélen, of te schikken had? Dit met een zeer ernstig, wel uitgesproken, neen beantwoord zynde, lieten wy hem gerust liggen. Dit duurde eenige uuren: wy bleeven by hem. Sytsama verliet hem geen oogenblik. Nog eens vroeg hy: of Hendrik gekomen was? Ons zwygen deed het hem verstaan. Dit, (zeide hy,) is de laatste te leur stelling: maar ik ben zo doordrongen van het geluk, dat op my wagt, dat ik daar niet zó sterk door ontrust worde, als ik gedagt had. Zeg aan uwen Broeder, (zich tot my wendende,) dat gy zynen Vader hebt zien sterven: dat niets zyne ziel in deeze laatste uuren ontrust heeft; dat de Christen, die na zyne eigen gronden leeft, alleen gelukkig en gerust kan zyn in die uuren, waarïn hy zyne ontbinding verwagt. Kusch hem voor my, omhels myn goeden eerlyken Jan, en zeg hem, dat zyn liefderyke Vader óók aan hem gedagt heeft. - Hy vermaande myne Moeder, om niet bedroefd te zyn zonder maat; om haare dierbaare gezondheid in acht te neemen, op dat zy nog gelukkig zoude kunnen zyn met die Kinderen, die haar Moederlyk oog zo noodig hadden. Hy betuigde, dat hy geen pyn, geene bedwelming voelde; alleen van uur tot uur afnam. Toen begeerde hy afscheid van haar te neemen, en dan de oogenblikken, die hem hier nog zouden overblyven, meer byzonder met zynen God te besteeden. Dit afscheid was pleg- | |
[pagina 200]
| |
tig, kort, stilzwygend. Hy kuschte haar met koude lippen; zy smolt in traanen, en verloor zich in dien zielsweedom, die zeer veel gelykt naar onaandoenlykheid. Nader, myne Dogter, (zeide hy,) Kind van myn hart! eerste pand myner liefde! Ik heb u niets te verzoeken, tot niets aantespooren: wandel uwen weg in vreede; spade scheide u de dood van eenen Man, dien ik, uit alle my bekende, liefst Schoonzoon zoude genoemd hebben. Zo rasch de betaamlykheid het toelaat, laat dan eene uiterlyke plegtigheid het zegel hechten op eene verbintenis, die ik, met stervende handen, gesloten heb. Ik heb u volstrekt niets te zeggen. Blyf, zo als ik u hier gelaaten heb..... Uw vader is onuitspreekelyk gelukkig, welhaast ..... zalig. Ik weende. Wat kon ik zeggen? Hy leide zich zagtjes neer, en sluimerde. Sytsama zat voor zyn bed, aan het hoofden-eind; myne Moeder leunde met haaren arm over zynen stoel; ik knielde voor het bed. Wat van zyn kussen gezakt zynde, poogde de goedaartige Sytsama hem te verleggen. Een kleine stille zucht, en gebrooken oogen....... Leunende tegen de borst van mynen Vriend...... Ach, Chrisje,.... zag hy myne Moeder nogmaal aan, sloot zyne oogen, en zyn ziel verliet het sterfelyke deel. Met de bedaardheid van eenen Man, en de bezorgdheid van eenen Zoon, leide hy mynen Vader neder; schoof de gordynen toe, omarmde | |
[pagina 201]
| |
myne Moeder, en verzogt, dat zy zich met my geliefde te retireeren. Naauwlyks in staat, om aan dit verstandig verzoek te voldoen, rees zy op; hy droeg haar, half ondersteunend, naar het naaste vertrek: ik volgde haar. Onze droefheid barstte, als een met geweld tegengehouden stroom, over onze harten los. Niemand sprak. Beiden omarmden wy onzen tederhartigen Vriend. Dit laatste tydperk van zyn nuttig leven sloot zich op den - vroeg in den morgen; de pendule wees nog geen zes uuren. Het was laat in den avond, toen myn Broeder hier, afgemat, met verwilderd hair, en staarende oogen, zo bleek als een lyk, aankwam. Hy had het ergste gevreest; waaröm, wist hy niet; en had niet dan met veel moeite, en als eene byzondere gunst, de vryheid verworven, om van het Regiment te gaan, en zich, zo rasch hy verlof ge: kreegen had, te paerd gezet, en, zonder naauwlyks er van aftestygen, een dag en nagt door gereden. Het paerd was, een half uur van onze plaats af, bezweeken. Hy had het aan een onbekend Man maar overgegeeven, en was voortgevlogen; zyn hoed was hem afgewaaid. Hy was agter het Bosch ingekomen, zonder iemand te ontmoeten, voor hy aan het agterhuis aan de glazen getikt had. De Knegt van Sytsama deed hem open; hy snelde naar zyn Vaders kamer. De Knegt luisterde zyn Heer iets in; die stond op; ik volgde | |
[pagina 202]
| |
hem. Myne Moeder lag te bed, zy merkte niets. Het licht, dat in den gang brande, had hem den weg geweezen. Sytsama beval zyn Knegt een kaers te geeven; zo gingen wy binnen. Hendrik sprak niets; wy zweegen. Hy zag zynen Vader op een rustbank liggen. Met aandoeningen, die zelf het sterkste gestel doodlyk zouden kunnen worden, zag hy dien beminden, dien geëerbiedigden Vader; wrong zyne handen, snikte, zag hem aan, drukte zyne koude regte hand aan zyne lippen ..... aan zyn hart; riep eindelyk uit: en mogt ik myn Vader, myn dierbaaren Vader, myn Vriend, myn Leidsman, hem, aan wien ik alles, tot myne deugd zelf, verschuldigd ben, niet leevend zien? Dit, dit is te hard. Ach, Coosje! Ach, Sytsama, moet ik zo ongelukkig zyn! Myn Vader sterft, en ik, ik was verstooken van hem den laatsten liefdedienst te doen. - Myn lieve Broeder! Meer konde ik niet zeggen; maar weende aan zynen hals. Sytsama sprak met hem als een Vriend, maar met dat medegevoel, het welk veel troostlyker is voor een gewond hart, dan alles wat de welspreekendheid zeggen kan. Bedaar, Veldenaar, (zeide hy.) Wy allen betreuren het verlies van eenen grooten, goeden, niet gekenden Man; van een vroom, verstandig, geleerd Man. Hy was de beste der Mannen, de liefdrykste der Vaders, een nuttig Leeraar, een oprecht Vriend; een, en dit is zeldzaamer dan men denkt, | |
[pagina 203]
| |
een overtuigd Christen. By elke lofrede op mynen Vader, drukte Hendrik mynen Sytsama vuuriger de handen, zag hem aan door zyne traanen; zeide: gy, die waardig waart, om mynen Vader te kennen, hebt hem ook gekend. Ik bewoog hem, om niet by onze Moeder te gaan, voor hy een weinig bedaard was, iets gebruikt had; en met veel moeite liet hy zich beweegen, om wat te gaan liggen. Ik bragt hem op de studeerkamer, hielp hem te bed: zo vermoeid als hy was, kon hy niet redeneeren. Hy schreidde zich zelf in slaap, en moest wel afgemat zyn, want te twaalf uuren des nagts, sliep hy nog. Toen ging ik by hem, en verfrischte hem, met rykelyk thee te schenken. Sytsama deed hem begrypen, dat myne Moeder, nog niet weetende, dat hy in huis was, reeds in haare kamer was, en dat hy wel zou doen, om zo laat geene nieuwe ontroeringen te veroorzaaken. - Wy zaten voor zyn bed, en myn Vriend beantwoorde met droefheid alle de vraagen, die hy hem nopens zynen Vader deed, tot dat wy hem alleen lieten. - Des morgens verwittigde ik myne Moeder van Hendriks komst: de ontmoeting was niet zo verscheurend, als ik gevreest had. Myn Broeder en zyn Vriend hebben alle de plegtigheden der begraving bezorgt. Indien Sytsama niet te wél overtuigd was, dat Graftee- | |
[pagina 204]
| |
kens en Lofredenen maar te dikwyls ontheiligd zyn, door die toe te wyden aan onwaardige Grooten, of aan verdienstelooze Ryken; dan zoude hy zeker een Gedenkzuil voor mynen Vader oprechten; en ik zoude onzen lieven, gevoeligen, mynen Vader eerbiedigenden Leevend, uitkiezen, om daar de teekening voor te maaken. Oordeel nu, of ik in uw geluk deel! Of myn hart uwen geliefden Willem vergeeten heeft! Het Lyk van den waardigen Man is in stilte bygezet, alleenlyk gevolgd door Hendrik en mynen Sytsama; op het uitdrukkelyk bevel myns Vaders, die ook ernstig verzogt heeft, dat men zo weinig geruchts van zynen dood zoude maaken, als mooglyk zyn zoude. Er zal des geene Lykreden gedaan worden: maar voorleeden Zondag heeft myns Vaders oudste Vriend en Mede-Predikant hier deeze woorden verhandeld: Het einde van den Rechtvaerdigen is vrede. Het gezond verstand, en de vriendschap spraken door den mond van dien eerwaardigen Man. Het was zeer aandoenlyk voor alle de Toehoorders te hooren, dat deeze vroome Man dikwyls stil moest houden; en te zien, dat hy meermaal zyne traanen moest afdroogen. De oudste Lieden van ons Dorp schreiden; de Vrouwen snikten; de Mannen en Jongelingen zaten aandagtig en met betraande oogen. Myne Moeder en de Kinderen waren er niet by. Dit was niet uitvoerlyk. | |
[pagina 205]
| |
Zie daar, myne Vriendin, iets van zeer veel, dat ik u te schryven hebbe, maar nu onmooglyk kan melden.
Onveranderlyk de Uwe,
c. veldenaar.
(Sytsama verzoekt, om deezen nevens my te teekenen.)
En uw hoogstachtende Vriend,
u. van sytsama. |
|