Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 192]
| |
Uitmuntende vrouw!Wat zal ik zeggen! Niets voldoet my. Myn zwygen, myne verwarring ..... Vaarwel. Het paerd wordt reeds gezadeld: de braave oude Man dryft my voort. Die eer liet ik my niet betwisten. Eer? Gy kent myn hart: zou het u beleedigen kunnen, als het een zagter woord in myne pen gave? Ik zag u dan nog éénmaal..... met beevende lippen drukte ik het afscheid op uwen lieven mond: onze zielen zuchtten eenstemmig. Ach! Voor altoos scheiden ...... Mooglyk bedwelmde my de droefheid geheel........ Maar zou ik ook een oogenblik hebben kunnen vergeeten, wat ik aan uwen hoogen rang, - aan uwe deugd verschuldigd ben? Vergeef my de onverzettelyke begeerte, die my naar u te rug dreef; hoe zeer ik wist, dat uw bedaarde ziel niet instemt met zulke heevige, pynigende, verwoestende driften! U niet weder zien? Duldeloos, haatlyk denkbeeld ...... | |
[pagina 193]
| |
Maar myn overspannen geest wordt, terwyl ik dit schryf, door eene stille weemoedigheid omringd. Myne verzufte gedagten zyn zo beneveld. Ik word zo geslingerd....... Hoe vuurig verlangde ik naar Brieven uit myn Vaderland. En nu, nu de Liefde, de Vriendschap, de Kinderliefde, myne belangen, myne eer my derwaards roepen..... Myn hart is het zelfde. Het bemint de eenige. Ik ben Vriend, ik ben Zoon, ik ben Broeder; ik voel dat: maar ik ontfang nu echter met minder verrukking die dierbaare uitnoodigingen. Waar zyn thans die ophelderende, die verwyderende aandoeningen, die ik in de voorsmaak genoot? ..... Zyn zy nu overscheenen? ...... Veroordeel my niet! Beminlyke Vrouw! Kiesch tot in den opslag uwer schoone oogen! Ik houde aan myne beginzels vast. Evenwel, alles wat uw dierbaar hart voor my ontwaar wordt, dat zelfde klopt in mynen boezem voor u. Nooit vervloeijen uit myn hart de indrukken van liefde, of vriendschap! Mogt ik de vryheid verwerven, om, door middel myner pen, my meermaal een zielenconversatie met u te bezorgen. Het dierbaar pand van aandenken zal ik nooit afleggen. Uw onschatbaar Portret .... Nooit! .... Nooit zal het in den boezem myner beminde Helder gedragen worden; zy zal de myne niet worden. | |
[pagina 194]
| |
Nogmaal omhels ik u. In myne vervoerende gedagten, zie ik u in het edel gelaat, en druk ik den allertedersten vriendschaps kusch eerbiedigst op uwe lippen. Kondt gy myn lieven jongen Vriend van myne liefde verzeekeren!
w. leevend. |
|