Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Myn broeder!Deeze naam drukt zo volmaakt, het geen myn hart voor u gevoelt, uit, dat ik my van geen anderen moet bedienen. De heilige, de tedere Natuur legt my die in de pen. Met de oogen eener Zuster zag ik u, ook na gy my een dierbaar Vriend geworden zyt. Zo noemde ik u in myn hart, als wy in stille aandoenelyke wandelingen, over God, onze Bestemming, uwe zalige Lotje, over den besten der Mannen, over het Kind myns boezems, over onze Tydelyke belangen, met eene wellustige zwaarmoedigheid, zuchtende, zo vertrouwlyk spraken. Dit weet gy, o edelaartige Leevend; gy, aan wie eene kiesche Vrouw haar geheel hart kan doen zien; ook terwyl het bloedt om den vroegen dood haars geliefden! Behouder van het dierbaar pand, dat zyne liefde my heeft nagelaaten! Myn Leermeester, myn vriendelyke Vermaaner, myn lydzaame Vertrooster, dierbaare Vertrouweling van al myn verdriet! in wiens boezem ik die traanen | |
[pagina 186]
| |
kon uitweenen, die ik der ongevoeligheid zo zorgvuldig verborg! beminlyke Leevend, waardste Broeder van myn hart! Welk een schat van de allerzuiverste gevoelens vloeijen er over myn geheel weezen, als ik dit alles overweeg..... De geweldenary, aan u gepleegd, trof my zo zeer, dat ik eenige dagen krank geweest ben. Dit kunt gy wél gelooven, om dat gy my zo kent, als ik ben. Ny weet ik, wie de aanlegger is van dat booze stuk; ik ben van de reden daarvan niet geheel onkundig. Vraagt my, hier omtrent, niets. Ik heb besloten, u daar niets van te zeggen; en gy weet, dat ik een met bedaardheid genomen besluit weet vast te houden. Wy, myn Vriend, zien de waereld te dikwyls van de beste zyde, en vergeeten wel eens, dat zy ook eene andere heeft. Men moet in zich zelf zekere inwendige grootheid vinden, om altoos over de deugd van andren wel te oordeelen, want onze eigenliefde stelt te veel belang, in iets voor bereikbaar te houden, dat voor haar zo is. Men moet ten minsten schemeragtig zien, dat wy iets zelf ook doenlyk vinden...... Genoeg hier van. Ik betuig u, dat gy u in die ontmoeting gedragen hebt, als eenen Gunsteling van Mevrouw Helder betaamt; dat gy my eere hebt aangedaan; en zo gehandeld, als het voegt aan een Vrygebooren Burger eener vermaarde Republiecq. Zie van uw oogmerk af. Kom niet te rug. Ik | |
[pagina 187]
| |
beveel het u. Waarom zoude ik u langer verwyderen van alle uwe Vrienden en Bloedverwanten? Zo rasch deeze afgeschreven is, vertrekt de oude Kamerdienaar met het Paket Brieven, voor u uit Holland ontfangen. Hy neemt met vreugd de geleegenheid waar, om u nogmaal te zien; want hy betuigt, dat hy u byna zo bemint, en vereert, als hy zynen Heer bemind heeft, dien hy zag gebooren worden, en - sterven. Myn afbeeldzel in miniatuur zend ik u. Schenk het eens aan haar, die uw hart voor u uitkoos, indien zy de uwe wordt. Laat zy het in haaren boezem, ten mynen aandenken, draagen. Een ring, kunstig met myne naamletters ingewerkt, verzoek ik, dat gy nimmer van uw hand doet. Gedenk daar uwe Zusterlyke Vriendin meermaalen by. Ik moet eindigen. Ik weet het. Ieder uur, dat ik vertoef, ontneem ik u een genoegen, het welk uw verlangend hart met de Brieven te gemoet ziet....... Ik moet alle aandoeningen vermyden....... Waarom sluit ik dan deezen niet? Waarom stort zich een traan zo ongemerkt op dit papier? ...... Nu scheide ik van u! Dit is het, o myn vriendelyke Leevend. Ik zag u, en dit wist ik niet, voor de laatste keer.... Ik wist het niet! Ik oogde u na, toen gy op dien morgen het met sneeuw en ys beglanst gebergte opreed. Hoe volgden myne oogen u..... Hoe wyd was toen myn gezicht-straal? Gy ontweek | |
[pagina 188]
| |
myn oog, en ik zuchte; - nooit had ik zo veel behelzend gezucht. Waarop zag ik u zo ernstig, zo verlooren in my zelf, na; zo beangstigt? Is er dan een voorgevoel! .... Voor 't laatst zag ik u, en ik heb niet geweend. o Vriendschap, gy ontfingt uwe heilige offers niet? Moet het gemis ons dan altoos, altoos leeren, wat wy bezaten? Leevend, heb ik dan het volst genot niet gesmaakt, niet gesmaakt met luisterende ziel-uitbreidende aandoeningen? Dat genot, 't welk uw byzyn my schonk. Gy weet het! Ach! ... Ik ben wat verward ... myne gedagten overstroomen my. Maar ben ik hier over wel met reden zo verbaasd? scheiden wy nu niet? Daar ook zulken, die niet in het lieve Huisselyke leven voor elkander berekend zyn, traanen storten, ook by een lang vooruitgezien vaarwel? Nooit zie ik u dan weder! Nooit heb ik het genoegen meer, om myne denkbeelden met de uwe te verwisselen, en beiden te toetzen aan de wetten der deugd, en des goeden smaaks! Nooit zullen wy meer, in huivering verstomd, wegzinken, als wy de schoone plaatzen uit den Messias van den grooten Klopstok leezen! Nooit meer, terwyl onze oogen elkander betraand ontmoeten, zwygende zien, hoe hier de Menschelyke natuur verlaagt wordt, door Domheid en Luiheid; terwyl zy gekromt gaat onder het harde juk van Slaverny en Bygeloof! .... | |
[pagina 189]
| |
Uw lieve Gunsteling, myn Zoontje, staat thans weenend by my! Overal zoekt hy zyn Vriend; altoos spreekt hy van zyn Vriend. Hy zoek u te vergeefsch; dan komt hy moedeloos by my, en legt zyn beschreit gelaat zo troosteloos in mynen boezem! Kan ik dees Lieveling myner ziel, ooit, met Moederlyke verrukkingen in myne armen, op myn hart houden, zonder te denken aan zynen Behouder? Myne geliefde Moeder..... Neen, zy neemt in dit my treffend geval niet zo veel deel, als ik hoopte. o Vooröordeelen! o Vastgegroeide Leerstelzels des Bygeloofs! vernaauwt, verkoudt gy ook de edelste harten! Nog eens, vaarwel! Ik verzoek, dat gy den eerlyken Hungaar, die u hier meer byzonder gediend heeft, voor u behoudt. Hy heeft moed, hy is getrouw. Beide hoedanigheden kunnen u te stade komen. Ik heb Brieven van de uitmuntende Mevrouw Helder. Gelukkige Dame! Zy zal u weder zien! My was het niet gegund, om aan uw hals weenende te zeggen, vaar eeuwig wel. Nooit zie ik u weder. Denk aan
Uwe Zusterlyke Vriendin,
h. van b ***. |
|