Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |
Heer Graaf!Myne verontwaardiging zou my byna belet hebben aan u te schryven; maar myn eerbied voor den dierbaaren naam, dien gy draagt, noopt my de pen op te neemen. Vlei u maar niet, dat uwe onbetaamlyke en onverdiende schemperyen; dat uwe onbillyke verwytingen, my zullen verleiden om my by u te verdeedigen. Dit, waarlyk, is beneden my, als eene Vrouw van geboorte, als de Weduw van uwen Broeder. Ik beklaag my óók al zo min over de geweldenary, aan eenen weerloozen Jongeling gepleegd. Hy, die waant boven de wetten te zyn, verdient weinig, dat wy met hem redeneeren. Waar staat ook Hoogmoed voor; zy immers heeft niets te dierbaar, om het opteofferen aan laage, dwaaze, onze natuur onteerende, adelyke vooröordeelen? In myn hart bedroef ik my, dat ik ook den Broeder van mynen Echtgenoot, den anderzins zo weldenkenden edelmoedigen Grave van B, voor dien afgod zo slaafsch gebogen zie! Dat hy, om dat hy ongestraft alles | |
[pagina 141]
| |
doen kan, ook alles doen durft. Rampzalig Vaderland, daar ieder Groote een Tiran zyn kan, indien hy het zyn wil. Wee het Volk, daar de Wet kragteloos gemaakt wordt! Myne verbaasdheid is groot.... Hoe kan ik u immer van iets verdenken, dat uw hart, of uw verstand onwaardig is. Waart gy niet altoos de beminde, de geachte Broeder van den besten der Mannen! Gy, noch iemand behoeft uwe Zuster de Philosophe eenen pligt te herinneren, dien zy nooit uit het oog verloor. Ik heb te lang in het Perk der Droefheid geleefd, om nu nog geen bestiering over mynen geest te hebben. Dank der heerschappy, die ik op hem bewaar, dat gy van myne gevoeligheid niets te duchten hebt! Vlei u niet, my beleedigd te hebben: ô, dit staat niet in de magt van den grootsten Vorst. Myne deugd is de myne. Ik zie des op de pooging, om my te beleedigen, met die stille waardigheid, die de zuiverheid van zeeden alleen kan vergezellen by eene weldenkende Vrouw. Ja, ik heb er belang by, dat uwe geweldenary bedekt blyve. Dit zie ik zeer duidelyk. Echter alleen om uwen't wil. Hoe zou ik ooit besluiten kunnen, om den anderzins braaven Broeder myns overleedenen Echtgenoots in zulk een verachtlyk licht te plaatzen, als er over hem zoude moeten opgaan, indien zyn laaghartig bedrog beleend wierd? Het is hier ook niet geheel nieuw, | |
[pagina 142]
| |
dat baldaadige Overmagt de openbaare wegen onveilig maakt. De Vrienden, die u de hand leenden, om dit fraaie plan te voltooijen, zyn zulke verachtelyke werktuigen, dat zy u niet dan schande kunnen aandoen. Ernst! kunt gy den redder van dit myn Kinds, dat Kind, 't welk u zo na aan 't hart ligt, dus mishandelen! Kunt gy den Vriend van myn Huis dus verraadelyk opligten? Wel, wie zal dan zich kunnen verheffen boven de schandelyke vooröordeelen des Adels!
henriette van b. |
|