Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
Agtste briefGa naar voetnoot(*).
| |
Mevrouw!Hier is een vry groot Paket Brieven, uit Holland gekomen, besteld; geadresseerd aan dien Persoon, wiens waare naam my bekend is. Hy heeft my, Mevrouw, te dikwyls over u onderhouden, om my een oogenblik langer te doen aarsselen, met u het volgende te berichten; overtuigd, dat uwe voorzichtigheid het bericht, 't welk ik u ga mededeelen, wel op de beste en gevoegzaamste wys aan zyne ongelukkige Moeder zal doen te weeten komen. Ik ben geene Nieuwelinge in het strenge school der rampen; echter beeft myne hand, daar ik onderneem u het volgende te schryven. Voor agt dagen is hy in den morgen uitgereden, met oogmerk, om nog voor den avond te rug te zyn, uitgelokt door het heerlyk Winterweder, en de natuurlyke schoonheid van deeze Landstreek. Hy is nog niet te rug, en alle myne naspooringen zyn tot nog vruchteloos. | |
[pagina 77]
| |
Hy heeft in eenen grooten Brief aan zekere Dame (ik meen de Belcour) verhaald, waar en by wie zich hy thans bevond, en door welk eenen onaangenaamen weg hy hier gekomen is. Met levensgevaar heeft hy myn eenig dierbaar Kind gered. Oordeel, Mevrouw, welke gevoelens het hart van eene Moeder moeten vervullen! Of ik den weldaadigen Redder van myn Kind wel immer te groote blyken kan geeven van myne dankbaarheid! Gy, Mevrouw, kent hem; is het ook mooglyk met hem te verkeeren, zonder hem te achten, zonder hem zeer lief te hebben? Hoe billyk myne Moeder en ik zyn verlangen, om zyn Vaderland weder te zien, ook vonden, zo bedroefde echter het denkbeeld, dat hy ons zoude verlaaten, ons te zeer, dan dat wy daar by konden stilstaan! Ik ben zeer ongesteld door deezen onvoorzienen schok. Het rypaerd is ons des andren daags door een Boer te rug gebragt. Hy had het, twee uuren van hier, aan een heuvel vinden graazen; en zag, aan de wapens op den zadel geborduurd, dat het op ons Adelyk huis behoorde. Die Man wist ons niets anders te berichten. Onbeschryflyk zyn de aandoeningen, die dit geval in my oproepen! Ach, Mevrouw, hoe dierbaar moet hy niet aan het hart eener Moeder zyn, die aan hem de behoudenis van haar kind te danken heeft! Ik ys voor alles, wat ik gis, en kan niet nalaaten te gissen! Evenwel zonder grond. | |
[pagina 78]
| |
Naare onzeekerheid! Hoe broos, hoe onvolkomen is ons geluk, ook dan, als wy het als redelyke Menschen zoeken, en waanen het gevonden te hebben; dit leerde my de allergrievendste ondervinding. Zie in my de Weduw van een groot, een goed, een beminlyk Man, met wien ik vier jaaren al het geluk genoot, dat een huwlyk, op rede en liefde rustende, kan verleenen aan Menschen, die wel denken, en elkander beminnen. ô Mevrouw, de wonden van myn hart zyn nog niet gesloten; zy zyn alleen voor nieuwsgierige ondeelneemende toekykeren bedekt. De gesprekken met mynen Hollandschen Vriend hebben veel aangebragt, om myne ontroerde rede te doen bedaaren. Ik kon met hem myn geheel hart uitspreeken; hy verstond my; en zonder myn verstand te verzwakken, of een valsch licht over myn lot te spreiden, begon ik my beter te onderwerpen aan den wil des Oppersten Weezens! Die braave Jongeling is ons ontrukt; en waar is hy? Ik zie, dat myne traanen te sterk stroomen; ik moet de pen neerleggen.....
Waarom is myn leven eene afwisseling van de grievendste rampen, en het zuiverste geluk? Is myn aandoenlyk hart juist daardoor niet nog onbeschryflyk gevoeliger geworden? ... Waarom? | |
[pagina 79]
| |
Wat zeg ik? Is het dan noodzaaklyk, dat wy, kortzigtige Stervelingen, de oogmerken des Almagtigen moeten doorgronden, om te berusten in zyne schikkingen? Moeten wy juist zien, waarom ons leven zo veele duistere vakken heeft? ô Laaten wy veel liever gelooven, dat alles zó, en niet anders is ingerigt, om ons duurzaam gelukkig te maaken; dewyl het den eeuwigen Regeerder der Waereld niet moeilyk konde vallen, om ons lot geheel anders te wyzigen. Straffe kan het hoofdöogmerk niet zyn - wat dan? Verbeteren. Zou de Voorzienigheid ons ook mooglyk dierbaare voorwerpen onzer liefde en achting verleenen, om ons eene schets te geeven van het aanstaande heil, dat volgen zal op een wel doorgebragt leven? Zou zy die van ons neemen, om ons hart los te maaken van het zichtbaare, vóór wy den staat van beproeving nog ten einde zyn; op dat wy ons des te naauwgezetter zouden voorbereiden tot een zuiverer en verheevener geluk? Zou alle Natuurlyk kwaad Zeedelyk goed zyn? Zou in onze verborgen zonde de oorzaak onzer droefheden verholen liggen? - Wy zwakke Menschen! Wat doen wy veel meer, dan dwaalen en te rug komen; dan zondigen en berouw hebben! Moeten niet Helden in den stryd, Stuurlieden in onweders, en deugdzaame Menschen in rampen gekend worden..... Maar laat ik ten einde spoeden. Gy, Mevrouw, zult uit de wyze, | |
[pagina 80]
| |
waarop ik aan u schryf, kunnen opmaaken, hoe wel uwe manier van denken en uw karakter my bekend zyn; en door wien, dan door hem, wiens afzyn ik met eene verscheurende vrees, droefheid en onzeekerheid betreur! Ik laat niets onbeproefd, om hem optespooren. - De hoop, dat het my kan gelukken, doet my het Paket hier houden. Indien ik ongelukkig genoeg ben van in myn oogmerk te missen, zal het u geworden. Met onbeschryffelyke hoogagting ben ik,
mevrouw!
Uwe ootmoedige Dienaresse,
h. van b. gebooren van b. |
|