Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Myn beste vriend!Uw Brief smaakt my ongemeen: uwe manier van denken ken ik; het is my echter aangenaam, dat gy u houdt aan begrippen, die my altoos zo gezond, zo billyk voorkwamen, dat ik daar uit myne regels om gelukkig te worden afleidde; immers met opzicht tot de zaak, waar over wy spreeken. Zo verre myn doorzicht strekt, zie ik niet anders, dan dat gy met myne Zuster gelukkig kunt zyn, indien eene zeer fraaije, weldenkende, echter wat al te geestige Vrouw, wier hart goed, en wier verstand vry wel beöefend is, u zulks maaken kan. Ik weet echter nog niet volkomen, of zy, vier- en- twintig jaar oud zynde, zulke huisselyke denkbeelden van 't geluk vormt, als myne lieve Vrouw en ik. Maar onze Tante, die ik u niet behoef te beschryven, wyl gy haar met achting kent, is volmaakt wel geschikt, om Keetje, ook in dit opzicht, zeer te verbeteren. Ik heb deeze waardige Vrouw in onze confidentie genoomen, en dat wel, zonder u daar eerst vry- | |
[pagina 55]
| |
heid toe verzogt te hebben. Zy houdt byzonder veel van myne Zuster; en die, schynt het, is nooit beter te vreden, dan wanneer Mevrouw Esser met haar praat. Iets vrees ik maar. Ik weet niet, of Keetjes hart wel vry is. Vrouwen vinden Vrouwen altoos veel wisser uit, dan wy, Mannen. Beide de Dames meenen, dat er iets aan is. Maar wie is de Man? Wat zoude het my jammeren, indien zy in dit stuk eens alleen met haar hart had geraadpleegd! Want, ofschoon ik alles doen zoude, wat in myn vermogen is, om haar te bewaaren voor eene dwaaze daad, ik ben slegts haar Broeder; en myne Voogdyschap geeindigd zynde, staan wy gelyk. Ik ben ongerust, en te meer, om dat zy er zo weinig tegen had, om met ons voor een geheel jaar naar Buiten te gaan. Ik vrees, of dat zy deezen liefden-handel wil bedekken, tot zy met goed gevolg dien kan opvatten; of dat zy eene keuze gedaan heeft, die haare rede niet goedkeurt; in 't laatste geval doet zy, ik beken het, groot, prysselyk; maar, hoe veel kragt van geest behoort er toe, om een groot en gewigtig besluit getrouw en bestendig optevolgen! Onze rede kan sluimeren, en dan heeft ons vertederd hart de baan ruim; in weinige oogenblikken bouwt de liefde veel meer op, dan de rede in geheele jaaren kan afbreeken. Wy vleijen ons altoos, naar maate wy het oprechter meenen: maar ons woord gestand te doen, dit is nog alzo heel gemaklyk | |
[pagina 56]
| |
niet. Men voelt de smarten der natuur te levendiger, naar gelang men zyne vermogens overspannen, tot breekens toe overspannen heeft. Men kan veel ligter eens ééne groote daad doen, dan geduurig stryden. Dit leert de ondervinding den Mannen; en zouden wy dan voor gevoelige Vrouwen niets dergelyks duchten? Wat doet ook eene afweezigheid van eenige maanden, als het hart geroerd is ten voordeele des beminden? Hoe zoude het my bedroeven, indien zulk een Meisje de prooi wierd van een assurant gelukzoeker, die, door eene schoone houding, en een carga onbeschaamde leugens, gesauwst met eenige verliefde wartaal, haar verleidde! Het zal zeer noodig zyn, dat ik de uitvorssing van dit geheim onze Dames bevolen laat. Zy beminnen Keetje, en zyn geheel Vrouwen. Mevrouw Esser, die even zo groot belang in Keetje neemt als ik zelf, zeide ons eens, (en hier uit kunt gy haare voorzichtigheid beöordeelen,) ‘dat zwaarigheid en afkeuring maar te veel der gevoeligheid begunstigde.’ Zy meent, dat er voor een Minnaar niets wenschelyker zy, dan dat men zyn Meisje verbiedt aan hem te denken. - ‘Eene Vrouw, zeide zy, is edelmoedig; zy heeft goede gedagten van hem, dien men verongelykt; dat wil zy hem vergelden; en, zo hy niet zeer lomp of onhandig is, zal hy daar ook zyn voordeel mede doen.’ Ik zal des nog | |
[pagina 57]
| |
al met omzichtigheid dienen te handelen. Ik ga in myne gedagten de heele kudde, daar zy zo al meest mede omgaat, door; ik vind zo haar slag niet: maar zoude ik zó gek zyn van my te verbeelden, dat zo een gaauw Meisje my niet blinddoeken konde? Uwe aanmerkingen over uwe trotsche ryken zyn maar al te gegrond. Ik voor my verkeerde er nooit veel onder, maar weet, dat men niet tot deeze of geene Kerk hoeft te behooren, om zich dus te karakteriseeren. Gy weet, Heintje, ik sorteerde nooit onder de Kooplieden; ik studeerde, om dat myne neiging my daar op bepaalde; maar, geloof my, het is het verachtlyk zwak van veelen, hun, die gy bedoelt, niets toe te geeven. De oorzaak is ook volmaakt dezelfde. Zy willen zich doen gelden. Arme zielen! Waardoor zullen zy die frats involgen? Door nutter Burgers, door beter Menschen te zyn? Ei lieve, en zy weeten niet eens, wat het zegt, nutte Burgers, beter Menschen te zyn! Zy weeten, dat zy geld hebben, en dat in eene commercieerende Republicq het geld waarlyk het eenige groote beweegrad is van alles. Zy hebben geen ongelyk. Laaten zy onder elkander al doen, wat hun in 't hoofd komt; ik mag het lyden. Dit alleen, zy moeten in hunnen kring omzwaaijen, en zich niet bemoeijen met Menschen, die zeer wel met den titel van stille Burgers te vreden zyn; en zelf wel mogen zien, | |
[pagina 58]
| |
dat zy zich van hun onderscheiden, door eene verachtelyke trotschheid, waar door hunne belachlykheid te meer uitblinkt. Het is niet te gelooven, waar op de Menschen van dat slag zich al airs geeven! Laat hun begaan; 't is buiten ons. Nog een paar woorden van myn Huisselyk geluk. Gy weet, ik heb veel moeite gedaan, om Betje te krygen; en indien Tante Esser, eindelyk, zich niet voor my verklaard had, zoude ik haar nog niet hebben. Elke Familie heeft haar eige soort van gekken, zo wel als van byzondre ziektens. Die van myne Vrouw wilde haar met drommels geweld aan een Koopman hebben. Dáár zoude Betje niets tegen gehad hebben, maar Jan West was geen Koopman; en het lief kind dagt, dat evenwel de persoon niet op de koop toe moest genoomen worden. Om Betje te krygen, zoude ik alles hebben willen worden, dat maar van my groeijen kon; maar een Koopman kon ik zo onmooglyk worden als een Dichter; dit wist ik; dit begreep Betje; myn geduld is eindelyk bekroond. Myn geluk is nu volkomen, want ik leef met eene lieve Vrouw Buiten; niet als een ryke leediglooper, maar als een Man, die zich voorbereid heeft om Buiten te kunnen leeven; iets, waar voor elk niet bereekend is, of worden kan. Zie daar myn provisioneel antwoord. Myne Lieve groet u, en is zeer in uwe belan- | |
[pagina 59]
| |
gen. Van my behoef ik dit niet te schryven; ik was, van onze Jongens tyd af.
Uw Vriend,
j. west.
P.S. Bezoek Mevrouw Ryzig eens: meer zeg ik niet; zy is Keetjes Vriendin, en Bram is een onzer degelykste Mannen. |
|