Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Waarde vriend!Het wordt eens tyd, om my nader aan u te verklaaren. Gy zyt de Vriend, zo wel als de Voogd uwer Zuster: haar geluk gaat u zo zeer ter harte als uw eigen. Wat dunkt u, Jan, zou zy met my niet vry wat kans hebben, om gelukkig te zyn? Gy weet, Jongen lief, dat ik niets minder ben dan volmaakt.... Ei zie, daar schuilt iets dubbelzinnigs in die woorden; maar waar het hem zit, weet ik niet, en ik heb geen groot geduld, om te lettervitten; ik zeg u dan maar kort en goed, dat ik smoorlyk, doodlyk, afgrysselyk verliefd ben op Keetje. Ik geloof half, dat zy er al agter is; want het Meisje is by Heintjen af. Hoe dit zy, zal myn zaak zyn te onderzoeken; want ik kan niet denken, dat gy uw Vriend niet tot uw Broeder zult willen hebben, indien Keetje niets weezenlyks tegen die party heeft in te brengen. Ernst is het my; degelyk waar. Zedert zy uit de Stad is, zit ik te kyken als een verweerde gek. | |
[pagina 32]
| |
Had ik alleen smaak in haar, dan zou die wond van zelf al geneezen zyn; maar get, Jongen, nooit is zy uit myn gedagten. Eeuwig en erfelyk maak ik gelykenissen tusschen haar en Belles, die ik zie, en zy komt er altoos met glans door. Dat kan zo niet langer; zeg my dan eens eenvoudig, wat gy gelooft van het geen ik u voorstel? Ik, arme duivel, heb het hier kwaad genoeg. Gy kent myne ouwe lui? Beste braave menschen, maar zo min volmaakt als Hendrik; en ongelukkig verschillen onze sentimenten wat héél véél. Opgeeven is zo myn zaak niet, als het my regt ernst is, en ik reden voor myn zaak heb: dat ik die heb, daar heeft myn hart en hoofd beide voor gezorgd. Zy willen dan voor eerst: ‘dat ik in myn' Kerk trouw; en zy noemen een goed Huwlyk, een ryk Huwlyk.’ Ik kan my om de drommel niet schikken naar deeze termes des arts. Nu weet gy genoeg, om te begrypen, dat ik het zeer ongevallig heb. Het eerste artikel zouden zy kunnen opgeeven; maar omtrent het laatste is geen verzetten. Ondertusschen begryp ik, dat Keetje West, met zo veel verstand, en zo grootlyks door u bestierd, gelds genoeg heeft voor een man, die in goede affaire zit, en nergens minder toe overhelt, dan tot dwaaze en ruïneuse verkwistingen. 't Mag niet helpen. Men heeft zich in 't hoofd gezet, ‘dat ik óók myn koets moet houden, als ik getrouwd ben; want onze geheele familie houdt, | |
[pagina 33]
| |
immers zedert dat wy onder de degendragers behooren, (en dat is een jaar of tien geleeden,) koetzen; en ik zou zeer gemaklyk zulk een party doen kunnen.’ Jan lief, gy kent myne denkwyze; gy begrypt ligt, hoe ongerymd het my moet voorkomen, dat ik om die reden trouwen zal! Al het bizarre nog eens dáár gelaaten, zo ken ik ons goedje te wél, om er my verder mede te willen inlaaten. Trotsheid is het (zoude onze Vriendin het noemen,) karacteriseerende van de heele bende; en daar voor ben ik niet byzonder bereekend. Zy, die waarlyk contrabande zyn onder de Sexe, ja abuseeren van de vryheid, om lelyk te mogen zyn, zien niet alleen eene fatsoenlyke Vrouw, maar zelf een braaven Jongen, uit ter hoogte, en met een viezen neus, ter zyde aan. En, by zulke meerkatten zoude ik myn hof maaken, op dat ik een koets zoude hebben, als ik getrouwd ben? Is het doller te begrypen? Voeg hier by, dat onze Meisjes, als zy honderdduizend guldens ten Huwlyk brengen, dan er altoos voor tweemaal zo veel statie by geeven; iets, dáár ik myne reekening niet by vind. Praat er niet tegen: het geen ik je zeg, is waar; geen hoogmoediger volk, dan de ryken onder ons. Geld is by hun alles; die dat niet in overvloed heeft, is niets by hun. En het is ook voor zulke snaaksche denkers verdrietig genoeg, dat zy toch nooit over onze me- | |
[pagina 34]
| |
deburgers den baas kunnen speelen; wyl zy in geene regeering, hoe genaamd, komen. Zy willen zich echter doen gelden; zy moeten dan Trotsch, zo wel als Ryk zyn, en geene verdiensten toestaan aan lieden, die geene koetzen kunnen houden. Dat zyn echter nog die luiden, die durven praaten van de grootschheid der aanzienlyken..... Maar genoeg; ik houde my hier te breeder by op, om u wél te overtuigen, dat ik zeer wél weet, waarom ik niet onder de onzen trouwen wil; en dat zal wáár zyn, al had Keetje West geen smaak in uwen Vriend. Ik zal echter alles in 't werk stellen, om haar te krygen, indien gy met my hier in overeenstemt, dat wy met elkander zeer gelukkig kunnen zyn; ook als wy geen koets houden. Met onze Jongens word het iets beter. Die verkeeren wat meer onder menschen; zy komen in Koffyhuizen, op Collegies, en begrypen, dat, indien zy dáár den baldadigen wilden uithangen, klop de belooning zyn moest. Evenwel waagen zy het nog nu en dan, tegen fatsoenlyke lieden, die geene koetzen houden, onbeschoft te weezen; ook, niet te groeten tegen goede Vrienden, als zy met wat grooter - 'k meen wat ryker, een wandeling docn. Een van die Sprinkhaantjes zeide my eens in vertrouwen: ‘dat ik zo met geen burgers moest verkeeren, zo als Makelaars en zulk Volk.’ Gy begrypt wel, Jan, dat zulk | |
[pagina 35]
| |
een gekje geen klap om zyn ooren waardig was. En dat zyn snaaken, wier Overgrootvaders als eerlyke Weevers en Fabriqueurs hun geld wonnen. Dit zeggen zy van lieden, die een paar eeuwen in ons land fatsoenlyke Burgers waren; iets dat zy nooit worden kunnen.... Antwoord my, op dat ik aan Keetje schryven kan; want zo is er geen rust noch geluk voor
Uwen
h. de bruin.
P.S. Gy weet, dat ik zes- en- twintig jaar ben, en in myn eigen zaaken zit? |
|