Historie van den heer Willem Leevend. Deel 7
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
Lieve meid!Eindelyk vind ik dan, op de groote kermis der waereld, myn gading. Eene Vriendin, zo als ik altoos in myne verbeelding zogt, maar nooit vond. Ik kan niet zeggen, dat ik een geheel Alphabet van Vriendinnen-naamen kan opnoemen; doch dit is meer geluk dan wysheid. Lach niet, - lach al; want lachen is gezond, - maar weet gy, hoe het bykwam? Niemand had zin aan my, want ik had geen zin aan iemand. De Wysneusjes waren zo bang voor myne spottige tronie, als de Coquettes voor myne gaaf van Conquetes te maaken; en met Chrisjes Helders en Cootjes Veldenaars verkeerde ik in 't geheel niet. Daar by valt myn hart niet buitengemeen gevoelig: iets, daar ik dan maar eens magtig mede in myn schik ben. Besoin d'aimer, kende ik zo min als la douceur de plaire. Actie genoeg, om het zo maar met myne Renard af te zien: dat een heel goed, vreedzaam, gezeglyk, onderworpen, lief Kind was, en zelden tegen my rebelleerde. Het blad is gekeerd; en ik | |
[pagina 13]
| |
beken, dat ik veel meer om u denk, dan iemand op de geheele waereld van my kan vermoeden. - Zou het in de vriendschap zyn als in de liefde, oud mal gaat boven al? Dan komen my alle heilige Santen en Santinnen ter hulp. En hoe dwaas ben ik dan, dat ik op myn hart vertrouwd heb! Nu, nu, het kon slimmer. Gy zyt nog al ieder een niet; en, dat my heel in myn kraam te pas komt, gy zyt bloed zo graag op myne vriendschap, als ik op de uwe! Dit, schoon kind, geeft my al vry gunstige gedagten van uw gezond oordeel, en - goeden smaak. Het is maar de fyne waarheid, dat men uit de byzondere Vrienden, zo wel als uit de meest geliefde boeken, het hart en verstand van iemand ook al moet leeren kennen. Besluit daar niet uit, dat ik een Meisje voor zeer slegt zoude houden, om dat zy by ongeluk in gezelschap gezien wordt, dat die eer niet verdient, of met een vrolyke roman verrascht, die zy niet kent. Het doorgaand gedrag, de aanhoudende denkwyze, vormen het karakter. o Jou olyk diefje! kwaamt gy eigenlyk dan afscheid neemen, om my met uwe groote vlakke heldere oogen tot in het afgeleegenste van myn hart waarteneemen? Ik beken, dat gy my die kans hebt afgezien. Evenwel, ik vergeef het u; hoewel ik anders de nyd heb op nieuwsgierige Meisjes: en kon het wat helpen, ik zou tegen u, en soortgelyke platjes, zeggen, zo als Tante Martha, | |
[pagina 14]
| |
als er imand onverwagt inkomt: je moet niet rondkyken. Maar ik weet, hoe jelui allemaal bestaat! Dat men de Meisjes verbiedt, dat gebiedt men haar. En ook al in de knip! Ook al verliefd! Eer heeft evenwel uwe trotschheid. Ik zal u het geheim wel helpen bewaaren, indien gy my nodig kreegt, om uwen Pastor Fido in den kyker te krygen en te houden. Hoor, Kind, dat een Meisje, met een gevoelig hart, (anders is het maar fut) geen agttien jaar wordt, zonder min of meer aan een verliefd binnenkoortsje te sukkelen, dat komt my zo vreemd nog al niet voor; en is de Jongen maar geen zot, of geen ligtmis, of geen malle ryke Amsterdammer, dan zie ik veel door de vingeren; maar zy moet die ongesteltheid zo zorgvuldig verbergen, als een magere arm of hooge schouders. Een leugen om bestwil is geen zonde, zeit Salomon, (zou Tante Martha zeggen,) en daarom geeven wy, Alida de eerste, onze Koninglyke toestemming, nu en ten eeuwigen dage, aan u, Meisjes met gevoelige harten, om styf en sterk te ontkennen, zo voor als na het Huwlyk, dat gy lieden ooit iets meer dan goedkeuring voelde tikken, voor den Bol, dien gy verwaardigt hebt tot het Man- en Vaderschap. Hier, de groote hartenkenner Richardson zelf noemt Edelmoedigheid geene Manlyke deugd. Moest een Meisje dan niet beduiveld zyn, (uw Neefs favorit woordje,) om | |
[pagina 15]
| |
dáár zo klakkeloos te gaan bekennen ende te belyden, dat zy waarlyk liefde voor haaren Man gevoelde, toen hy zyn bakkes nog toehield, en mooglyk nog maar door smagtelyke blikken zo wat half en half toonde, wat hy in zyn schild voerde? Hoor, Keetje, waar in ik dan met u overeenkom, hier in kom ik met u overeen, ik denk zo ongunstig van de baldaadige Sexe, zegt de bekoorlyke Miss Howe, als gy het durft begrypen. En my dunkt, dat het voor eene Vrouw, die haare eigen waarde wel kent, niet is om uittestaan, als zy ziet, dat Manlief er maar oud agter is, dat zy hem eerst liefhad. Wy, arme zielen, zyn genoeg vernederd, genoeg den Manne onderdanig, al kraaijen wy onze eigen neerlaag niet uit. En daarby komt nog, dat de meeste Jongens zo zot zyn, dat zy een Meisje zouden verachten, dat zy verdagt hielden van min of meer op hun verliefd te zyn! Zot? zeide ik zo niet? Ach, neen! de Consciencie is een edel ding! Zy weeten zelf wel, dat zy niks waardig zyn; en dat de smaak van een Meisje beoordeeld wordt uit haare liefde! Wie van hun wil nu eene verachtelyke Vrouw hebben? Ik spin mooglyk wat fyn; wat zegt dit, als het maar waar is; en dat het waar is, leert de ondervinding. Wel, Kind, gy spreekt (zeggen de klossen,) als een Schip, over liefde en vriendschap: nu, hartje, ik hoop, dat gy zo veel wysheid niet te | |
[pagina 16]
| |
duur hebt. ‘Mooglyk hebt gy uwe eerste liefde overleefd.’ Men zou zeggen, hoe komt het in de Kinderen! Mooglyk kond gy wel gelyk hebben: ik verbied u daar over te gissen; gy moogt er zelf niet over denken: ‘zo onvoorzigtig, (en dat wel onderstreept, op dat ik het toch wel zien zoude,) ‘kunt gy niet zyn.’ Weer gy wat, Nigt West, dat is myn zaak; en als uw Neef te vreeden is, behoort gy het vooral te zyn. ‘Onvoorzichtig, zó onvoorzichtig!’ Kleuter, weet gy wel, dat ik in de gevoelens sta van hun, die leeren, dat liefde geen onontbeerlyk ingredient is in eene oud Vaderlandsche Echtverbintenis? dat ik meen, dat huwlyken uit liefde doorgaans zo ellendig uitvallen, als huwlyken uit belang? Maar aan dat oor zyt gy, Meisjes, steen doof. Geen wonder! dat leest niets dan zotte Fransche, en malle sentimenteele Duitsche Romans. Dat hoort niets dan verliefde wartaal der Operaas. Wat! veelen van je lui zouden nooit gedagt hebben om verliefd te worden, was u die hommel niet in het hoofd gezet: je lui wordt verliefd, even zo als je lui verkouwd wordt, om - dat - het - de Mode - is; en ‘de Mode moet gevolgd, Nigt West.’ Uwe Tante Ryzig heeft my geen goed van u gezegd; dit nam my voor u in; want ik ken Mama Ryzig. Zy zegt van niemand goed of kwaad; maar dat hoeft niet, als men oogen heeft om te zien, zo wel als ooren om te hooren. En, | |
[pagina 17]
| |
indien het waar is, dat zy niemand bemint, zelf myn kleinen Jan niet, het is even zo waar, dat niemand haar bemint. Verder dan koele achting kan ik het altoos nooit opwerken; en Jan is ook niet heel Grootmama-agtig. Apropos, Bram is uit de Stad. Wat had ik my daar een fete van gemaakt! Ja, fluiten! dagt gy wel, dat ik zo veel had van un animal d'habitude, zo als de Franschjes dat zo wel uitdrukken? (en ik niet verstaanbaar weet te vertaalen.) Onze Nigt, de Dichtresse, gaat zo van my weg. Gy hebt gelyk, Keetje, was haar vernuft maar half zo goed als haar hart, zy zou voor 't minst eene ... zyn: evenwel, ik vind haar schrikkelyk gek en lastig. Zy heeft my weer veel doen uitstaan, met haar reciteeren. De Rymkoorts is toch eene ellendige ziekte, en dat wel voor de bystanders. Van Nigt Hexameter tot Nigt Betje over te springen, is een vreemde luchtsprong; evenwel, gy gaat my zo voor. Ja, ik zeg het, en daar blyf ik by, Jan West verdient haar: ik moet des hooge gedagten van hem vormen; en echter, by ja en by neen, of is dit nog niet sterk genoeg, by kris en by kras, verzeeker ik u, dat hy ook al myn slag niet is; Bram Ryzig was toch de Man; en hy is al een heele misselyke Potentaat ook. Hy durft uit zyn eigen oogen zien: dat heeft het my gedaan, Kind! O, ik achtte hem, en weg was myn - hart. | |
[pagina 18]
| |
Zie hier, hoe ik over dat zien uit eigen oogen denk. Het is by my een eigenschap van een zwak hart en een zeer bekrompen geest, als men zich veel meer door voorbeelden laat wegsleepen, dan wel door grondregels leiden. Hoe grooter overhelling iemand hebbe tot denken; en hoe meer hy gewoon is naar grondregels te handelen, dies te minder wordt hy, door het geen buiten hem is, weggerukt. Groote zielen schikken zich niet naar de gebruiken, de denkwyze, de voorbeelden hunner tydgenooten, dan na die wél en naauwkeurig beproefd te hebben aan het gezond oordeel; zy volgen hunnen eigen weg, zonder zich om lof of laster te bekommeren. Ik zie, zo wel als iemand, dat deeze onbuigbaarheid tot zeer nadeelige uitersten kan overslaan: het grootste, het schranderste verstand is eindig; gevolglyk kan het dwaalen. Hoe meer nu door den wil de uitzichten des verstands begunstigd worden, des te minder kunnen voorbeelden en gebruiken by hem uitwerken. Zou dit ook de oorzaak niet zyn, dat veele uitmuntende geesten verslaafd zyn en blyven aan belachelyke grillen, die zy hardnekkig vasthouden? Met dit alles zyn echter, noch de bevelen der Mode, noch de kragt der voorbeelden, maar een vaste geest, en getrouwheid aan een welproefd besluit, de eenige middelen, om waarlyk groot te worden. | |
[pagina 19]
| |
Hoe minder iemand zyn verstand bearbeidt, hoe onbekwaamer hy is om te denken; en staat hy te meerder onder de voogdyschap dier verheeven zielen, die zeggen: word dat, en men wordt dat. Zo een schepzel heeft niets, dat hy zyn eigen kan noemen; zyne begrippen zelf hooren hem niet toe. Hy is eene automate; meer niet. Hy doet iets, niet om dat hy dit voor goed, voor billyk keurt, maar om dat anderen zo doen; om dat het de Mode is. Zonder veel Historiekunde te bezitten, weet ik echter, dat de Hovelingen van Alexander allen het hoofd over eene zyde droegen, om dat de Vorst dit gebrek had. En waren de lieve Geloofsgenooten onzer Natie, de Britten, onder Cromwels regeering niet allen dweepers, en Duizendjaarigrykstelders; zo wel als onder den daarop volgenden wellustigen Karel den tweeden ongeloovigen en dartelen? Dat volgen, dat gebrek aan origineliteit, heeft ook plaats in geheel andere zaaken. By voorbeeld ... Eerst vraag ik u, Keetje lief, hebt gy zo wel als ik niet opgemerkt, dat er geen Stad zo kleen, geen Dorp zo gering, geen Genootschap, Collegie of Gezelschap zo weinig beduidend is, of daar is iemand in, die voor fraai vernuft speelt, of de Groote uithangt? Dit heeft my, die de loffelyke gewoonte had, om alles in een grappig, ten minsten vrolyk licht te plaatzen, wat er maar in geplaatst konde worden, zeer dikwyls magtig gediverteerd. | |
[pagina 20]
| |
Ik heb met Mevrouwen omgegaan, die my van agter den toonbank om een stuiver lint verkogten; en die zich echter wel een groot air gaven op dien titel, als zy zich in een gezelschap van burgerlui bevonden. Ik heb snaaken gekend, die de lust en roem hunner Colleges waren; raare honden, grappige duivels, genoemd wierden, en waaröm? Dat zal ik u zeggen: een van die was deeze eernaamen, hem toegeschreeuwd, daar aan verpligt, dat hy het liedje: ons Katryntje heeft enz. dus zong: ons Trynkaatje een kleintje het als een Dootje Cupo. En ik geloof niet, dat de aartigste inval van myn Broer Willem ooit zo veel gelach, gestamp, kopgeschud, bekkengetrek, heeft, of zal veroorzaaken, als dat averegts gezongen Liedje. Kan men zich nu evenwel iets armzaliger en geesteloozer voorstellen. Dit is zeker, dat zo een snaak doorgaans een goede gek is, die nooit beleedigt; en ik weet niet, of zy, die hem promoveeren, wel veel slimmer zyn. De Grooten in de kleine steden zyn niet half zo aangenaam, indien men de gaaf van waarneemen niet heeft. Daar ik nu alles gemoedelyk op wil toepassen, is dit. De meeste menschen volgen zulken, die zy, in wat opzicht ook, boven hun beschouwen. En hier uit, geliefde Toehoorster, leide ik de volgende pligten af: (zeg niet, dat de drommel de passie preekt, want, ach Heer, wie volgt my, wil ik spreeken.) Men is gehouden, om een goed voorbeeld | |
[pagina 21]
| |
te geeven; wél te redeneeren, wél te doen. Hier van ben ik zo volmaakt overtuigd, dat ik nu reeds my zelf ongemeen onder den duim kryg; op dat ik myn kleinen Jongen eens wat nuttiger zoude kunnen worden, dan onze hedendaagsche Moedertjes doorgaans zyn. ‘Men kan niet altyd leezen.’ Dat is waar: maar het is by my ook waar, dat men niet altoos moet leezen: ook als men in den vryen vrolyken Maagdelyken staat ademhaalt. Wat dunkt u, ma chere Niëce, indien ik over dit stuk nog eens een uurje met u verpraatte? Uw Neef is nu toch van huis, en ik heb geen gezelschap dan myn Jantje, die als een roos in zyn wieg ligt te slapen. Ik heb myn hoofd ook vol over myn lieven Willem; en dewyl ik geen voorstander ben van noodelooze, laat ik liever zeggen, magtelooze bekommernissen, zal ik nog eens een grosje postpapier spandeeren. Al myn volkje is reeds lang ter rust. Ik verbeeld my nu nog een van die vrye voornagten, die ik, als ik t'huis was, altoos leezend doorbragt. Men moet, zeide ik, (zo ik my niet bedriege, zegt Dominé Heftig,) niet altyd leezen. Hier my veel moeite omtrent te geeven, zal niet noodig zyn; het valt van zelf in 't oog. Meisjes, die graag leezen, hebben zich voor twee misslagen te wagten; en daarom moeten zy eerst letten op de Boeken zelf, en dan eene goede order in | |
[pagina 22]
| |
het leezen in acht neemen. Indien die lieve Kinderen dit verzuimen, dan kunnen zy, hoe meer zy leezen, des te verkeerder handelen. Hier om moeten zy uit de goede Boeken zulken verkiezen, die voor haar de besten zyn. Over het geheel genoomen, kan men zeggen, dat er werklyk zeer veele goede Boeken voor handen zyn. Dit neemt niet weg, dat daarom een zeer goed Boek niet voor alle leezers geschikt is. De Werken van Newton, Leibnits, Wolff, Montesquieu enz. zyn zeker, naar het oordeel van kundigen, zeer schoone werken. Zy zyn echter, dunkt my, slegt geplaatst in eene Bibliotheek voor Vrouwen. Astronomische, Staatkundige, Exegetische enz. hebben elk hunne eigen leezers; en die behooren zeker niet tot de Vrouwelyke bende. Ik, voor my, ben eenvoudig genoeg, om te gelooven, dat het oogmerk, waaröm wy leezen, hier in bestaan moet: ‘Wy moeten daar door ons verstand ophelderen, onze reden kragt byzetten, onzen smaak verfynen, en ons hart verbeteren.’ Hoe nu dit oogmerk door genoemde Schriften kan bereikt worden; daar zie ik niet door. Meisjes, die alleen leezen, om aan dat oogmerk te voldoen, zullen niet klagen, dat haar onrecht geschiedt, als eene verstandige Moeder zulke Boeken in de boekenkassen haarer Broeders verplaatst. Boeken, die over de Zedenleer en Natuurlyke Historie handelen, geestige Boeken, Historien, goede Treur- | |
[pagina 23]
| |
on Blyspelen, Gedichten, Brieven en wel geschreeven Romans, zie daar de Bibliotheek van smaak voor de Meisjes, die geene Savanten zyn, en evenwel ook wat leezen willen. Mooglyk, want gy zyt toch zo een satiricq drommeltje, zult gy my hier antwoorden: ‘Noemt gy, Nigt Ryzig, ook die Autheuren alleen, om my te doen weeten, dat gy met al die groote lui vry gemeenzaam omgaat? want, wie onzer Dames leest zulke staatige knevels?’ ..... Ik versta u heel duidelyk; en om u daar van te overtuigen, zeg ik u, dat ik Predikanten ken, die nimmer een Locke geleezen hebben, Doctooren, die zich nooit met Boerhaven ophouden, Hoogleeraars in de Wysbegeerte, die nooit een Montesquieu of Leibnits onder hunne oogen gezien hebben, en echter maar regte Bollen zyn, Sterren van de eerste grootte. Wat bewyst dit tegen my? Als het leezen eens eene drift, eene - behoefte geworden is, dan blyft het zo min binnen de paalen, als alle overige driften, die behoeften geworden zyn. Gy begrypt wel, Keetje, dat ik niet zot, noch slegt genoeg ben, om den Bybel niet voor een zeer schoon Boek te houden? Maar ik geloof tot nog toe, dat dit fraaije Boek niet in de handen van zeer jonge menschen voegt, om dat die veel te onvoorbereid zyn ter lectuur van dit Geschrift. - By deeze geleegenheid herinner ik my de volgende Anecdote. Zekere oude Juf- | |
[pagina 24]
| |
frouw, met eene goede eenvoudige intentie, las alle avond na den eeten in den Bybel, voor eene Meid, die altoos met haar omging, en ook met haar at en dronk. Op een winter avond zat Lys by haar te luisteren; de ouwe ziel las in het Hooglied; (want zo verre was zy gevorderd.) Lys viel in slaap. De oude Vrouw las voort; en het uur omzynde, deed zy het boek toe. Zy wekte Lys met een: Meid, slaap je, als ik in het Woord lees? Lys vreef haar oogen, en vroeg al geeuwende. Heden, Juffrouw, dat was eene mooije Historie. - Kreegen zy malkander nog? Hoor, Kind, als Jan groot genoeg is, om wys genoeg te zyn, zal ik hem eens op myne wyze opvoeden. Ik zal voor hem leezen, en uit de invallen, die hy my dáár over mededeelt, zal ik begrypen, hoe verre ik gaan mag. Dit in 't voorby gaan: evenwel, tegen dien tyd noodig ik je op een kykje. Hoe veele Meisjes zyn zeer beleezen, en hebben echter weinig oordeel! Zy zyn zo leerzaam als onvernuftig. Zy zyn wandelende naamlysten van Boeken, en niet in staat om een taamelyk wel opgesteld Invitatie-kaartje te schryven. Waar uit mag dit toch ontstaan? Hier uit, dunkt my, dat zy niet wel kiezen in het geen zy willen leezen, en het geen zy leezen door elkander leezen, zonder eenige order te houden. Hier door ontstaat die malle grotesque, ook wel ergerlyke samenkoppeling van ideën, die haar zelf verwonderen; | |
[pagina 25]
| |
al had zo een Meisje zo veel verstand als gy - ja zelf als ik, wat meer is, Nigt West, wat zou haar dit verwarde leezen baaten? Een goede Brief te schryven is geene zwakke proef van fatsoenlyke opvoeding. Ik hou in deezen niet van Theoriën. Als een Meisje met order goede boeken leest, met fatsoenlyke menschen verkeert, en een oprecht hart heeft, zal zy, is zy niet Olydom, een goeden Brief in haaren kring schryven; en zo men eenige schryffouten toegeeft, zal zy altoos beter schryven dan haar Broer, die een jaar ouder, en juist nog al geen Sir Uilskuiken is. Leesagtige Meisjes leezen te véél, te véél op eenmaal; zy doen juist het geen vraaten doen, zy slokken ryp en groen door, en in zo eene hoeveelheid, dat de verstandige verteeringskragt daar door bedorven, overspannen, verlamd wordt. Men moest deeze allerliefste Kindertjes gewennen, om onder het teedrinken, of wanneer het huisgezin gezellig te samen komt, rekenschap te geeven van het geleezene. Men moest daar over gemeenzaam, zonder pedanterie, praaten, het niet wel bevatte bevatlyker maaken, het wel begreepene aandringen. Apropos (zeggen de geleerden,) kent gy Mevrouw Helder? Niet? Dat spyt my: anders zoude ik maar behoeven te zeggen, ‘alle Moeders moesten Mevrouwen Helder zyn, dan zouden welligt alle Dogters Chrisjes Helder | |
[pagina 26]
| |
worden.’ Mevrouw Helder leerde, met haare Dogter, zo wel teekenen als muziek; laat ik liever zeggen, zy teekende, zy speelde met Chrisje; zy las, zy schreef met Chrisje. Is 't wonder, dat Chrisje geworden is, het geen zy is? Ik voor my geloof, dat slegte boeken, met geest en bevalligheid geschreeven, nog oneindig nadeeliger zyn voor het hart van een Meisje, dan het verliefd gebabbel van een half douzyn Petitsmaitres; want deeze boeken vergiftigen het hart, en deeze Snappers maaken haar alleen wat duizelagtig. Ik heb nog al niet uitgepraat. Heb dan zo lang geduld, als ik van vaak myn pen kan houden. Schryvers, die onze Sexe nuttig zyn willen, moeten aangenaam schryven. Schreef ik poëtisch proza, ik zoude zeggen: ‘Hy, die ons naar den Tempel der Wysheid wil geleiden, moet den weg daar naar toe met roozen bestrooijen. Het hobbelagtige, het doornige kwetst de tedere voeten der Bevalligheden; Hercules ... enz.’ Maar ik schryf een Brief, en daarom, - Tourne la medaille. Onze afkeer van het drooge Leerstellige ontstaat mooglyk uit onze zwakheid, of uit onze beuzelagtigheid, of uit ons natuurlyk goed verstand, of uit onzen fynen smaak. Hoe dit zy, hy, die onze oplettendheid wil gaande houden, moet tot onze verbeelding, moet tot ons hart spreeken; onze nieuwsgierigheid prikkelen, en onzen trek | |
[pagina 27]
| |
tot streelende aandoeningen vervullen. Hier in schuilt ook de oorzaak, waarom wy zo weinig in onzen schik zyn met de Academische dissertatien, als met onze halfgeleerde Pedantjes, als zy in de vacantie ons over de vloer komen; ten zy men de gaaf bezitte, om een weezenlyk onderwerp voor ons bevalligjes te tooijen. Het is des billyk, dat de Schryver, die voorgeeft voor ons te schryven, zich in zo verre naar onzen smaak schikke, en zyne denkbeelden niet zo styf en houtig als Twenter Jonkers voor den dag brenge. Zo lang kundige Mannen alleen voor de Schoolen schryven, zullen wy zo onkundig blyven, als voor veele eeuwen. Mooglyk hebben wy, Vrouwen, ongelyk; maar dat is nu zo, en men moet ons neemen, zo als wy zyn. Wy hebben nog al meer nooten op onzen zang. Ik eisch, uit naam der Sexe, dat de Schryvers, die wel zo goed willen zyn, van ons onder hunne bescherming te neemen, zich bevlytigen, om by het aangenaame het duidelyke, het klaare te voegen. Die duidelykheid moet niet zo zeer ontstaan uit de onderwerpen, die zy voordragen, maar uit hunne eigen gedagten; zy is eene vrucht van 't geregeld denken des geenen, die onderwyst; zy ontstaat uit de gemaklykheid, waar mede hy zyne eigen voorstellen omvat. Hoogdraavend schryven is luidkeels schreeuwen: (het woord zelf vind ik vry gek.) Geene naargeestige allegorien van | |
[pagina 28]
| |
den donkeren Young, geen geäffecteerd Poëtisch proza; (daar ik, nog een Meisje zynde, zo byzonder mede in myn schik was!) klaar, duidelyk. Waare, groote verstanden, zyn zo eenvoudig in hunnen schoonen, vryën, vloeijenden, schilderenden styl, als in hunne kleeding. Zindelykheid zonder pracht. Effene fraalje kouleuren, en noch Juweelen, noch verschiet van linten. Alles staat haar wél; nooit trekt zy door eene in 't oog vallende ongelykheid in gewaad of kapzel den aandagt. Vergehaalde uitdrukkingen, geduurige zinspeelingen op gebruiken en wetten enz. van oude volken, dubbelzinnige raadzelagtige woorden, eene gesnipperde afgebrokene met voordagt aangenoomen kortheid; dit alles verderft den goeden smaak. Men heeft hier en daar nog zo een kwast, die, by voorbeeld, een Historieschryver Hoofd wil na doen; en zich dáár dóór nog belachlyker maakt, dan hy door zich zelf zyn zoude. Lieden, die zich toeleggen, om voor de Vrouwen te schryven, moeten ook eene zeer leevendige verbeeldingskragt hebben. Hier door worden zy in staat gesteld, om hunne lessen en denkbeelden te variëeren, altoos nieuw te doen schynen. En laat hen dan vry met Mercier vertellen, met Fontenelle praaten, met Wieland schryven, met Addisson Spectators geeven, met onzen grooten Man prediken; zy zullen hun oogmerk bereiken, en Leermeesters der Sexe blyven tot aan den jong- | |
[pagina 29]
| |
sten dag. Zulke schryvers zyn de waare, de eigenlyke zedenvormers der Vrouwen. Onze Doctor (dit valt my daar in,) zeide onlangs, ‘dat hy veel liever by zes zieke Vrouwen gehaald wierd, dan by twaalf zieke Mans, om dat de Vrouwen veel lydelyker, en geduldiger zyn.’ Zou men dit niet wel op het stuk, waar over wy praaten, kunnen toepassen? Dat naare eenzelvige, die proeven over het langwylige - er is geen uitstaan mede. Ik eisch nog al meer. Hy, die naar de eer dingt, om de geliefde Schryver der Sexe te worden, moet by veel waereldkennis, ook een fynen gezonden smaak voegen. Laat hem dan zelf over de Dichtkunde van Aristoteles spreeken, en wy zullen luisteren als vinken. Hy, die alleen waereldkennis heeft, heeft niet genoeg, om tot die waardigheid verheeven te worden. Wat spyt het my, dat men, by voorbeeld, Wieland, die groote, die oorspronkelyke genie, geenzins, zo als hy daar ligt, in handen kan geeven van jonge geestige Meisjes. Mooglyk komt hy over 't geheel naast aan dien, die in allen opzichte voor de Vrouwen kan schryven. Myn vuur gaat uit; myn kaers brandt byna in de pyp; het is diep in den nagt: wil ik niet maar naar bed gaan? Ja, dat zal best weezen; en ook gy hebt hier letters genoeg, om u te doen zien, dat ik u byzonder wel mag lyden. Groet de al- | |
[pagina 30]
| |
lerbeste menschen, waarby gy u bevind, en wees gerust, dat ik niet alleen aan u schryf als aan eene waarde Nigt, maar ook als aan eene Vriendin.
a. ryzig.
PS. Er is hier, zo veel ik weet, niets nieuws; dan dat het woordje Beeldig plaats maakt voor Oui: en dat men zich thans en Figaro coëffeert. Gaarn zond ik u zo une bonnet, maar dan diende ik het evel zo aan te leggen, als de sterke Augustus, Koning van Poolen, toen hy die groote Bokaal aan het Genoodschap van de Ridders van Sint Joris in den Haag zond: want u die met een Postwagen te zenden, is onmooglyk; en wie zal ik met een Bonnet Figaro, naar de afgelegen Provintie, alwaar gy u bevind, laaten heen wandelen? |
|