Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 342]
| |
Myne lieve vrouw!By daag heb ik geen tyd; ik zal er des eens een gedeelte van den nagt aan geeven, want ik heb u magtig veel te schryven, en dat alles van Persoonen, in wie gy belang neemt. Evenwel, voor ik my met iemand bemoei, voor ik u zelf eene boodschap van uwe arme Chrisje, ja zelf van uwe Vriendin Everards overbreng, moet ik my nog eenige oogenblikken met u ophouden. Wel, Daatje, weet ik dan niet, dat geen gezelschap u zo aangenaam is, dan dat van uwen goeden Man? En dat ik my met het uwe byzonder wel vergenoegd houde, weet gy by ondervinding, helaas! Ik hang u juist wel den geheelen dag niet aan den arm; ik zit niet naast u aan tafel geplakt; ik noem u nooit Meestresse van myn lot, Goddelyk Wyfje; ik vertel u nooit, dat ik zo gelukkig ben, dat ik moet vreezen, of het wel lang zal duuren; dit is alles de fyne waarheid; maar je weet, lief, ik ben maar een Burger-Man, die zelf tegen zyne Vrouw geen komplimenten maakt. En | |
[pagina 343]
| |
gy, olyke schelm, weet maar te wel, dat ik u met myn geheel hart bemin; ja, zo ik niet wist, hoe ik met u leeven moest, regt gek met u zoude zyn; vooräl zedert gy eene voorbeeldige Moeder zyt, omtrent dien lieven dikken Jongen, die zyn Vader reeds veele slaapelooze nagten gekost heeft. Kusch hem voor my. ‘Waartoe, vraagt myn zagtzinnig Vrouwtje; waartoe, Ryzig, deeze langwerpige inleiding? Zeg maar, of gy wel te Rotterdam gekomen zyt, waar gy zyt, of gy wel zyt, en of gy spoedig t'huis komt.’ Wel nu, alles is wel; en ik kom spoedig t'huis, maar kan het nog op geen dag of vier bepaalen. ‘Daar! dat is weer dat oude geplaag, en dat om den tuil houden: ik dagt, dat je al op reis waart, om t'huis te komen, en nu - kun je - het nog - niet op een dag of - vier - bepaalen. Nu, 't scheelt my niet, blyf uit; ach ja, al zo als gy 't goedvind. Ik ga ook uit. Mooglyk kom ik wel te Rotterdam by Everards; en als de kleine Jan, (die ik, weet gy, overäl meê sjouw,) nu verkouwd wordt, dan is 't uw schuld - allemaal uw schuld. Maar neen, ik bedenk my! dat doe ik niet: gy Sinjeur, zoud u eens moeten gaan inbeelden, dat ik u naliep, en dat zou myn kroon te na zyn! Weet gy wat, Bram? Ik ga naar Tante Martha, en zal myn kleinen Knol, buiten op de toegevro- | |
[pagina 344]
| |
zen sloot, agter de Heerlykheid Zeemans-rust, braaf in een Yssleetje ryden.’ Goed, myne beste! alles wat gy omtrent onzen Zoon doet, kan my niet dan aangenaam zyn. Nu, ik blyf geen uur langer uit dan noodig is; en echter kan ik u niet zeggen, wanneer ik kom. - Ik logeer in het Logement het Zwynshoofd...... ‘Niet by Everards?’ ..... Daar is wel wat anders te doen. ‘En wat toch?’ Wel, uwe Vriendin heeft haaren Man Vader gemaakt, van een allerliefst Meisje; een Vrystertje voor Jan, zoud gy zeggen, indien gy niet zo zeer tegen het Huwlyk rebelleerde. Laat ik u nu ordentelyk verhaalen, wat ik te zeggen heb. Te Rotterdam koomende, ging ik ten eersten naar het huis van onzen Vriend. En daar hoorde ik, dat Mevrouw, geen uur te voren, verlost was. Ik liet my aandienen. Mevrouw Helder ontfing my in de zydkamer. Everards was uitgevlogen, om zelf dit aangenaam nieuws aan haare Dogter te brengen. Ik nam deeze geleegenheid terstond waar, om aan deeze voortreffelyke Vrouw het Paket Brieven voor Willem ter hand te stellen. Zy verstond dit, zonder iets te laaten blyken. Ik zeide, dat ik aan de jonge Dame eenen Brief had van myne Vrouw, en verzogt de eer te mogen hebben, om haar myn compliment te gaan maaken. Terwyl wy nog spraken, kwam Ever- | |
[pagina 345]
| |
ards in. Hy was zeer onthutst, zeer onpasselyk, dagt my. Ik was onbegrypelyk welkom, maar ik weigerde voor ditmaal daar te logeeren. Myn hart krimpt, als ik my de versufte, afgematte vreugd van deezen aandoenlyken Man voorstel. Indien zyne Vrouw gestorven ware, zou zyn teder Kind niet reeds Ouderloos zyn, en dat een Meisje! .... Niet meer van die gedagten. Zy treffen my te veel, om dat ik op de gevolgen peins. Zulk een fyn gevoel, dat byna aan de zwakheid eener tedre Vrouw grenst, is aftebidden! Het was de bron der rampen, immers naar ik het inzie, van onzen Willem, en zou ook een Everards ongelukkig hebben kunnen maaken. Hy zeide, dat hy zyne Vrouw berichten zoude, dat ik hier was. Ik verzogt, dat hy zulks tot den andren dag uitstelde. Mevrouw Helder vond dit ook zo best. - Na nog eenige minuuten met Mevrouw Helder gesprooken te hebben, ging ik naar Chrisje, en gaf haar uwen Brief. Ik, die niet heel gul ben met mooije naamen, noem haar eene schoonheid. Als men Chrisje ziet, zou men in een Poëtischen term kunnen zeggen: de liefde, opgevoed door de wysheid. De Heer Renting was by haar. Hy beviel my veel meer, dan my de Menschen doorgaans bevallen. Den Heer Helder heb ik nog niet gezien: morgen middag eet ik daar aan huis. Slaap wel! | |
[pagina 346]
| |
Nu neem ik de pen weder op; gister avond overviel my de staap; zo dat, als gy myn Brief staperig noemt, my dit niet kan doen verwonderd staan over uw ryk vernuft; spaar het des tot beter geleegenheid. Het karakter van den Heer Helder heb ik gedeeltlyk uit zyn gelaat, houding en manieren, gedeeltlyk door den Heer Renting leeren kennen. Hy heeft veel en solide verstand, leest alles, wat wél geschreeven is; spreekt duidelyk, bedaard, kort. Hy is noch Musicus, noch Dichter, noch Wiskundige; maar hy is in staat, om over de talenten deezer Lieden te oordeelen, er door vervrolykt en geleerd te worden. De achting voor zyne uitmuntende Vrouw blinkt in alles door. Hy bemint Chrisje als een Vader, dien niets nader ter harte gaat dan haar geluk. Een Nietsdoender, een Beuzelaar, een Petitmaitre weigert hy alle beleeftheid; maar voor een naarstig eerlyk Burger-Man zal hy altoos eenen Burgerlyken gemeenzaamen groet overhebben. Hy is wel actueel geen Koopman, maar hy zet echter 's jaarlyks groote sommen uit. Hy moet zeer ryk zyn, - Amsteldamsch ryk, zegt men hier; dit doet wat af. Hoewel ik geloof, dat geen van Chrisjes ootmoedige Dienaars zo volkomen geschikt zyn, om | |
[pagina 347]
| |
haar's Vaders Schoonzoon te worden dan Renting, denk ik niet, dat dit zal gebeuren. Er is (ja, ja, denkt gy, dat ik ook niet zien kan, hoe de zaaken zitten?) er is te veel Zusterlyks, immers te veel van de Vriendin, in haare wys van verkeering met hem, om my daar aan te kunnen doen twyfelen. Hy bemint haar, zo zeer als zy verdient, en zal des geleegenheid hebben, om zich te doen kennen, als een Man, die in staat is, ook de tederste wenschen van zyn hart aan haar geluk op te offeren; indien een Man van zyne jaaren, driften en liefde, begunstigd met haare verkeering, en de goedkeuring haar's Vaders, hier toe in staat zyn kan: daar ik nog al vry wat aan twyfel; en gy ook, denk ik? De bespiegeling is wel mooi; maar de betrachting? Zou hy dit meester worden? Mevrouw Helder is boven myne beschryving: ik had (en gy weet, nooit verkeerde ik dan met zeer goed soort van ordinaire Vrouwen,) ik had van zo eene waarlyk groote Vrouw geen denkbeeld. Haare denkwyze is zo schoon, zo eenvoudig, zo gevestigd; haare deugden zyn verhoogd tot Godsdienstige daaden! Haare strikte naauwgezetheid voor haar zelf is niet bewolkt door zwaarmoedige bedenkingen. Zy spreekt weinig, en nooit sententien; al wat zy zegt, is wáár, is overtuigend. Haar regel, zegt Renting, (die haar adoreert,) - is: doe altoos goed, maar | |
[pagina 348]
| |
doe het op de beste wyze. Verheeven boven de beuslaryen en zwakheden, niet der Vrouwen, maar ook der Mannen, wordt de stille rust van haaren geest niet zo geduurig bestormd; die gerustheid geeft aan haar gelaat, dat regelmaatig schoon is, eene waardigheid, die, was zy niet zeer toegeevend minzaam, ons zou te rug houden, om haar gemeenzaam aan te spreeken. Ik had de eere, om haar naar den Heer Everards te verzellen, en dus geleegenheid, om met haar over uw Broeder te spreeken. Zy is hem zo geneegen, dat (tusschen ons gezegd, Vrouwtje,) niemand Chrisje hebben zal dan Willem, indien hy haar verdient te hebben, en het aan Mevrouw Helder staat. Zy schynt veel meer van zyne Historie te weeten dan wy; hier op gronde ik des te meer hoop voor Willem. Zy heeft my in vertrouwen gezegd, dat zy zeer byzondere reden had, om voor als nog over hem met myn Heer Helder niet te spreeken, en wendde toen het gesprek op een ander onderwerp. Ik nam by Chrisje eens hoogte. Zy zat in een vengsterbank, en noodde my om ook te zitten; want, of gy 't weet, ik heb op myne wys getoond, dat ik ook nog zo iets van de fatsoenlyke distance ken. Haar oog viel, by occasie dat ik op myn Orloge zag, op het Silhouette, dat in het Medaillion der ketting geplaatst is. Is dat Mevrouw Ryzig niet, myn Heer? Ja, Mejuffrouw. Zy bezag het zeer lang. Is het wel | |
[pagina 349]
| |
getrokken? - Het kan niet accurater zyn; trouwens, de maaker daar van heeft ook de gaaf om in kleinigheden zo uittemunten, of hy nooit iets gewigtigers ondernam. - Zy wierd rood; en haare regterhand met de linker omvattende, zag zy zeer attent op de toppen van haare vingeren. De fraaije plaats uit Shakespear kwam my te binnen:
She never told her love;
But let concealment, like a worm i' th' oud,
Feed on her damask cheek: She pin'd in thought;
She sat like Patience on a monument,
Smiling at Grief.
Getrouw aan de schikking van Mevrouw Helder, sprak ik alleen zo veel over hem, als ik, om den schyn niet te hebben, dat ik zulks vermydde, spreeken moest. Onder alle Dames, my bekend, zoude ik niemand zo gaarn met Willem getrouwd zien. Wat zal het my spyten, zo dit niet gebeurt! Het is toch vreemd, Vrouwtje lief, dat wy niet allen met dezelfde oogen zien, wat voortreflyk is - immers niet, om te begeeren. Juffrouw Helder is schoon, jong, wel opgevoed; Enfin, Juffrouw Helder is al wat bekoort en doet achten; en echter, Daatje Ryzig zoude ik nu nog verkiezen, al had ik ook nog een kans op Chrisje te waagen. Wy, lieve Vrouwtje, zyn maar heerlyk met elkander vergenoegd, en zien zo, dat | |
[pagina 350]
| |
wy van éénen zedelyken rang zyn. Zy doet u teder groeten, was zeer vermaakt met uwen Brief; en hoopte u in persoon te zien, zo rasch hier toe geleegenheid ware. Mooglyk kryg ik een Brief mede. Everards en zyne lieve Vrouw zyn zo gelukkig, als een paar voor elkander bereekende jonge Menschen weezen kunnen; geheel anders gelukkig dan wy. Everards ziet zyn Kind met eene zagte verrukking, die niet dan zwygend schynt te kunnen genooten worden. Het is een zeer lief teer schelmpje: meer kan ik er u niet van zeggen. De Kraamvrouw is zo voorspoedig, dat wy daar oven kandeel in de kraam - kamer gedronken hebben. Zy verlangt zeer, om u te zien, en groet u duizendmaal. Zy bemint u hartlyk, en dat nu, nu zy Chrisje Helder heeft. Het is my maar te vreemd, dat ik u niet zie; en zo ik wist, dat gy het niet tegen my zoud doen werken, zoude ik u bykans zeggen, dat ik al verlang, om u te omhelzen, en den kleinen Boy te zien. Maar gy zyt zulk een hamers Wyf, dat ik niet weet, of ik hier niet maar de pen weer doorhaal. Nu, wy meenen het ook recht goed met elkander; niet, Beste? Onze weltevreedenheid neemt daaglyks toe. Lichaam of geest worden niet afgesleeten door sterke driften; wy zullen een stokoud Amsteldams paar Menschen worden, die mooglyk nog ons vierde geslagt beleeven: maak er | |
[pagina 351]
| |
staat op; daar leg ik het ook op aan. Hoe goed is het, dat myn Vrouwtje lief dit met my ook zo begrypt! Wel, het is een vry vast bewys, dat het ons hier niet magtig verdrieten moet; en dit is altoos voor getrouwde Lieden een goed teeken. Mevrouw Helder heeft u lief, Daatje; wat is dat eene eer voor u; voor my! want of gy er tegen praat of niet, gy zyt toch de myne, en Man en Vrouw is één, zegt het spreekwoord. Mevrouw Helder is waarlyk zo zeer vermaakt met uw scherzend vernuft, als haare Dogter; hoewel haar talent daar, geloof ik, niet ligt. Mevrouw Helder zeide by geleegenheid: ‘het is vreemd, dat men doorgaans meent, dat denkende ernstige Menschen weinig geschikt zyn voor die aartige leevendige vernuften, die, als zy vleijen noch hoonen, zo ontschatbaar in de samenleeving zyn. Men zal ook by de ondervinding zien, ging zy voort, dat peinsagtige Lieden, indien zy wél denken, en welvaarend zyn, zeer zyn ingenoomen met vrolyke geestige Menschen. Zy voldoen aan de behoefte, die wy allen hebben - die van vermaakt te moeten worden. Hier komt nog by, dat een aartige geestige zet, een comique gedagten, eene vreemde aanmerking, wel eens eene waarheid dáár stelt, die men anders niet, dan na veel blokkens, zoude uitgevonden hebben.’ - Jammer, lieve Vrouwtje, dat er zo weinig waar vernuft, als | |
[pagina 352]
| |
zuivere deugd en gezond oordeel, zo in de daaglyksche verkeering voorkomt. Morgen, ten langsten overmorgen, vertrek ik naar den Haag. Gy weet, dat ik altoos de ruïneuse levenswys van onze Vrienden afkeurde; maar ik acht my echter niet ontslagen om, schoon zy mynen raad niet volgden, haar op de beste wys te dienen. Het plan is nu, om, als alles zal afbetaald zyn, de Hofplaats te verlaaten, en hun fraai Landgoed te gaan bewoonen. Als ik de zaak uit dit oogpunt beschouw, dan ben ik byna in den wil, om beiden te feliciteeren met het wel uitvallen hunner dwaasheid. Indien myn Vriend in myne manier dagt, zoude hy die onzichtbaare hand, die hem uit den draaikolk deezer waereld rukt, met eerbied volgen, en het beste gebruik maaken van alles, wat hy, zo in zyne bezittingen, als verstand en redelykheid, uit de groote schipbreuk gered heeft. Hy schynt echter zeer neerslagtig, en kan zich verwonderen, dat zyne Vrienden hem hebben opgeligt. Zyne Vrienden! Waarlyk, ik moet glimlachen! Kon men van zyne Vrienden wel iets anders wagten? ô Welk een leven is het leven du Ton! Het vernedert den Mensch beneden de ongeachtste Leden der Maatschappy: het verwoest alle order, alle betaamlykheid: eene onäfgebrokene opvolging van grillige vermaaken en gezondheid verwoestende liefhebberyen, voltooit wel rasch den onder- | |
[pagina 353]
| |
gang van Familien, die ons Vaderland zo veel nut konden aanbrengen, als tot roem verstrekken. Mevrouw Helder heeft min of meer kennis aan de Vrouw myns Vriends, en neemt een deugdzaam deel in die rampen, die zy zich zelfs veroorzaakt hebben. Zy heeft myn plan goedgekeurd; ik hoop, dat het wel zal gelukken. Schryf my toch eens, stoute Meid; gy weet immers, hoe zeer gy hier door zult vergenoegen
Uw liefhebbenden Man,
a. ryzig.
P.S. Kusch Jantje voor my. Daar brengt Juffrouw Helders eigen Knegt my eenen Brief voor u. Nu zal deeze wel in een hoek gegooid worden. |
|