Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 338]
| |
Heele lieve!Zo noemt myn Broêr altoos alle zoete Meisjes. Ja, kind, hy had lieven, en heele lieven; en ik twyfel niet, of, wanneer hy aan u schreef, hy zou, durfde hy, u zo noemen. Laat my, om dat ik zyne Zuster ben, dan die vryheid behouden. Ik vlei my, dat dit wel gaan zal; want gy doet my de eere aan, van my zeer familiair te behandelen; gy verwaarloost zelf het ceremonieuse zo zeer, dat gy op mynen laatsten nog niets hebt geäntwoord. Dit smaakt my; want als men zo styf beleefd is, van, even of men Rakette, juist elken Brief cito weder te kaatzen, dan zou ik onmooglyk u heele lieve noemen kunnen, trouwens niemand; want zo als het spreekwoord luidt: een goed verstaander heeft maar een half woord noodig. Er is, dunkt my, eene beleefdheid, die verneedert, en eene familiariteit, die ons de grootste eer aandoet. Nu, dat overgeslagen: ik schryf deezen, om te dienen voor een Vrygeleide- en | |
[pagina 339]
| |
Recommandatie-Brief, ten behoeven van zeeker Man, daar ik zo min of meer mede bekend ben. Ik weet wel, Chrisje lief, dat goede waar zich zelf pryst; maar ik weet ook, onbekend maakt onbemind; en het kan u onmooglyk groote gedagten van zynen smaak geeven, dat hy my tot zyne dierbaare Echtgenoote, uit een paar duizend mooije, lieve, zoete Amsteldamsche Moden-Poppetjes, gekoozen heeft, om met my te leiden, een leven vol van eerbaarheid en waare Godzaligheid. Denk ter zyner verschooning, dat ik hem was opgelegd, en dat het niet edelmoedig zoude zyn, hem nu nog iets te verwyten, daar al zo veel gras over gegroeid is. Wat ben ik spreekwoordig, niet waar? Dat gaat wel weer over. Wel, wat zegt gy nu van myn Man? Maakt hy geen fraai contrast met onze allerliefste Heertjes du Ton? Hy is noch een Hikman, noch een Lord G * * *, en dit wel zeer gelukkig om mynent wil; hy is een hupsch Man, zo als de Mannen dan vallen; en zo redelyk, dat eene Malloot er zich over bedroeven zoude. 't Is waar, ik mag, ik kan het niet ontkennen, hy is een Amsteldamsch Koopman; maar hy is echter niet zo dom als een trapgans, wanneer hy niet van Negotie praat; neen, hy is nog al wat anders gemodificeerd. Moogelyk denkt | |
[pagina 340]
| |
hy, dat er in 't ander leven noch Beurs, noch Postdag is, noch Assurantien, of Rederyen zyn; en dat hy daarom, wil hy dan ook wat omhanden hebben, niet beter doen kan, dan zich zo wat kundigheden en geschiktheden te bezorgen, die daar schoon te passe zullen komen. Mooglyk, zeg ik; want, tusschen ons, Chrisje, hy heeft dan heele slegte sentimenten over zulke onderwerpen; zo men ten minsten den Eerwaardigen Heer Heftig mag gelooven; en of hy wel meer krediet voor Monsieur Satan heeft, dan voor een armen Gaskonjer, daar aan twyfel ik ook vry wat. Met één woord, hy is in zyn soort origineel; trouwens, gy zult het wel uitvinden. Ik beveele hem aan uw doorziend oog. Van onzen besten Maat weet ik niets byzonders; maar ik ben volmaakt gerust, dat hy het wél heeft, en het wél maakt. Als hy weerkomt, zal ik hem betaalen voor de ongerustheid, die hy my heeft aangedaan; indien gy my gelieft te helpen. Ik zal hem op zyn stoel vast binden, en gy zult hem by u roepen - bedenk eens wat ysselykers, zo gy kunt! Ik hoop, dat myne Vriendin dit zal kunnen leezen zonder schadelyke hartkloppingen...... Myn kleine Jongen is, zo al niet een Kind des Duivels, echter de waardige Zoon van een paar Menschen vol gebreeken; die lastige knaap doet | |
[pagina 341]
| |
my de pen neêr smyten: - eerst echter deezen geteekend, en gezeegeld.
A.R.
Uwe Tante de Vry laat u vriendelyk groeten; zy las deezen met dat leevendig vermaak, 't welk haare jaaren niet zeer eigen is. |
|