Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 292]
| |
Tederstbeminde vriendin!De tyd, waar in ik u zal wederzien, nadert. Myne vreugd is zo groot als myn verlangen; en dat is u bekend! Wat is het verrukkelyk voor my dat myn eigen hart my getuigt, gy zyt de vriendschap waardig van haar, die u niet kan beminnen. Vrees niet meer, ô gy Engel! voor myne lastige liefde. Ik ben niet meer uw Minnaar; ik ben uw Vriend! Als uw Vriend zal ik met beevende lippen uwe hand drukken; gy zult in myne oogen niet meer de begeertens der liefde, maar de gevoelens der vriendschap leezen. Dit moge u thans wat raadzelagtig voorkoomen; gy zult moogelyk binnen weinige weeken alles verstaan. Kom dan, myne Vriendin, myne tedergeliefde Vriendin, te rug; laaten wy onze verkeering voortzetten, en ons niet bekreunen aan de vonnissen eener waereld, die wy voor geenen bevoegden Rechter erkennen. Alle myne wenschen loopen thans hier op uit - u maar weder te zien. Alles, moet het zyn, kan ik my getroosten, my | |
[pagina 293]
| |
gewennen; maar uw afzyn is voor my ondraaglyk. Ik bemin u met eene liefde, die een eerlyk Man heeft, en ook maar hebben kan voor de deugdzaame schoone Vrouw van zynen Boezem-Vriend. - Is zy niet zo rein, denkt gy, als de Broederliefde - en nog keuriger! ..... Die liefde, die onuitdrukkelyke liede, maakt my voor altoos
Uwen
j. renting.
P.S. Ik hoop, dat gy wel zyt, myne Beste? |
|