Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 284]
| |
Zoon Willem!Uw Brief aan uw Moeder, die zo een braave Vrouw is, als God de Heer ooit voor een Man geschapen heeft, heeft my getroffen; dat moet ik zeggen. Ik dagt niet, dat je zo veel op de studie geleerd had, maar uw tyd verbruid en verspeeld; want zo hoorde ik van andren, die ik nu zo niet mag noemen; maar het spreekwoord zegt niet te vergeefsch, wagt u voor die, dien God geteekend heeft. Ik geloof, dat je nu wel al in staat bent, om Predikant te worden; want wat heb je nog meer te leeren, om een Mensch zyn pligt onder het oog te brengen? Zo dat ik nu zie, dat men u beloogen heeft. En schoon ik wel om een zak zesthalven wou, dat gy dien Goudenstein maar had laaten loopen voor het geen hy was; denk ik ook al weer, zyn tyd was daar; en ook, elk moet doen, het geen hem opgelegd is. En een haastig Mensch is geen verraader. Ik geloof nu ook, dat Zoon Ryzig wel spreekt als hy zegt: dat Dominé Heftig je niet by dat lieve Juffrouwtje | |
[pagina 285]
| |
moest gerecommandeerd hebben: nu, dat is voorby: geen Kristen-Mensch kan hier uit die zaaken recht wys worden. Zie, Willem, ik zou het zo niet over alle boegen gewend hebben, om u de deur uit te doen; maar je Moeder was ook over alles mal met je, en ik was evenwel haar Man. Ik kon niet dulden, dat zy iemand buiten my een goed woord gaf. Zo ben ik, want uit liefde trouwde ik haar, en dat kunnen alle Vryers van vier- en- veertig jaar niet eens zeggen. Ik had immers myn eigen Kantoor, en wilde geen duit bevoordeeld worden door uw Moeder; ik heb zelf geld. Maar het was, of ik noemer één niet was, en dat wilde ik evel zyn. En dan was ik nydig, en wierd boos op uw Moeder. Dan keekt gy my zo straf aan, met uwe groote zwarte oogen, dat ik zo duivels meende te worden: had ik u aangekend, ik zou u menigmaal geklopt hebben; en dan zou het zo niet naar binnen hebben gaan zitten zweeren. Ik kon niet dulden, dat zy iemand buiten my goede woorden gaf: want ik val wat jalours; zo ben ik. En gy waart ook driftig en haastig; en kont van my ook niets veelen. Op het Kantoor zagen zy u naar de oogen, en de Boekhouder zei rond uit: ‘dat gy in staat waart, om binnen een paar jaar zelf het Kantoor te dirigeeren, maar dat ik u Jongens werk gaf; zo als het copiëeren van | |
[pagina 286]
| |
Brieven en dergelyke.’ Zedert dien tyd was het honderd- en- twintig; zie, ik zal alles maar zeggen; gy moest de deur uit; en dewyl gy toch altoos in de Boeken beezig waart, dagt my, dat het te Leiden zeer naar uw zin zyn zou; en dat uw Moeder my dan meer als haar Man zou beschouwen. Dat was het maar. Uw Zuster heeft my ook genoeg gebruid; want zedert gy de deur uit waart, waart gy de beste; niemand beter dan Broêr Willem. Zie, dat was voor my, om zo dol en raazend te worden op haar; want ik merkte wel, dat zy het deed om my te plaagen. Eindelyk liep dat eens zo hoog, dat ik haar het huis verbood; ja, ja, ik ben al een raare potentaat; en kon niet veelen, dat zy my twintigmaal op een dag deed kyken als een gek, of een zot. En ik kan niet veel gelel veelen, als ik op myn Kantoor ben, en ik wil wel weeten, dat ik niet volmaakt ben; en uw Moeder kende ik toen nog zo niet, als tegenwoordig. Nu, gy weet, hoe het is. Uw Zuster is een weergaaze Meid; en ik was dikwyls boos op my zelf, als ik het op haar niet zyn kon, en evenwel had behooren te zyn. En daar by komt ook, dat zeker iemand, die ook al de beste Broeder niet is, u altoos valsch was; en ik weet niet, of er niet wat nyd onder liep, want stille watertjes hebben diepe grondjes. En ik heb nog al geduld met | |
[pagina 287]
| |
Neef, om dat hy stil en yverig is, en geen duit nutteloos uitgeeft. Het is myn Zusters Zoon, en zy heeft my, mag ik zeggen, groot gebragt, want ik scheel wel een paar kruisjes met haar. Wat zal men doen? En elk trekt je party, en Vader krygt maar alle handen op zyn hoofd. Maar nu moet gy ook niet haatdragend zyn, want dat is lelyk. Gy kunt in uw Vaders Kantoor komen, en ik zal het myne houden. Of wil je liever met uw Zwager doen? Alles zal wel schikken; zo ben ik: want ik heb uw Moeder in myn hart lief. En uw Broeder Ryzig is een Koopman door en door, en doet groote zaaken; maar hy heeft ook verstand, meer in zyn pink, dan de heele Familie in haar heele lyf: en zyn zaaken gaan ook schoon; binnen weinige jaaren zal hy schatryk zyn, want hy is door eerlyk, en eerlyk duurt toch 't langst. Hy heeft ons alle aan 't huilen gemaakt, zo sprak hy; en zyn Vrouw is zo mak by hem als een duif. En zy hebben een Koning van een Jongen, die groeit als een kool; en ik hou, hoe misselyk ik ook ben, veel van Kinderen. Of wilt gy liever voort studeeren? Ik ben zeer op de Dominées gesteld, want ik en andre Kooplui kunnen ons niet veel met met onze zaligheid ophouden, en daar moet evel ook voor gezorgt worden. Het spyt my, dat Dominé Heftig zo wat uit de kas raakt by uw Moeder; maar dat zal wel bedaaren. Nu | |
[pagina 288]
| |
moet ik deezen sluiten, en geeven die van de middag op de Beurs aan Ryzig, die er wel raad mee zal weeten.
Uw liefhebbende Vader,
G. van Oldenburg.
P.S. Gy moet niet op myn schryven vitten; ik ben een Koopman. En buiten myne Kantoor-Brieven, schryf ik er geen. |
|