| |
| |
| |
Negen- en- twintigste brief.
Mevrouw Alida Ryzig aan den Heer Willem Leevend.
Wel, myn lieve Willem, wat een miserablen devooten Brief hebt gy my daar geschreeven! 't Is, of gy uw Land hebt helpen verraaden, en het komt op het omvergooijen van een ondeugend Schepzel uit. Niet, dat ik uw berouw afkeur; geenzins: berouw is het minste, dat men doen kan, als men 't verbruid heeft. Gy weet ook nog wel, dat geen myner minste stelregels deeze is: doe niets ten halven, blyf er af, of doe het met glans. Het moet my des recht lief zyn, dat gy u niet vergenoegt met het kruimelagtig berouw van den Apostel der Deïsten, Steinbart. Deeze titel is geen eigenvinding. Een eerste bol onder de Deïsten, met wie ik zo wel eens een harrewar-partytje over het Historiesch-bekleedzel heb, zeide my onlangs: Steinbart is de Apostel der Deïsten; hy beweegt my byna, om een byna-Christen te worden. Maar om tot uwen Brief weder te komen: Ik zie er vry zo wat van die trekken in, die myn Broêrtje al vroeg karakteriseerden; trekken, die de verbryzeling des harten zeer
| |
| |
oneigen afbeelden. Ik neem evenwel u die fierheid niet ten ergsten af. ‘Kom met een opgeregt hoofd, in eer en veiligheid, in uw Vaderland te rug.’ Bestig! Zo hoort het ook. Hy, die berouw heeft van jeugdiglyke dwaasheden, en die door een deugdzaam gedrag wil uitwisschen, moge zo spreeken. Hy kan zelf eischen, dat hem recht gedaan wordt, met opzichte der lasteringen, tegen hem uitgeworpen. Dit is men en zich zelf en zyner Vrienden verpligt, en in dit licht beschouw ik uwe fierheid, als een bewys van uwe onschuld, en van een waarlyk welgeplaatst hart.
Ik maak deeze aanmerking, eensdeels om u te doen zien, dat uwe ook wel eens beleedigde Zuster denken kan; en anderdeels, om u te doen opmerken, welk een klugtig Weezen de Mensch is. Wy glimlachen dikwyls om de onbestaanbaarheid van andren met zich zelf; wy zien met medelyden, hoe hy schynt aftehangen van alles, dat buiten hem werkt. En geloof vry, Wim, dat hy, dien wy het oplettendst waarneemen, ons nog fopt, en duizenderlei gedaantens, waar in hy zich vervormt, voor ons oog weet te bedekken. Een voorbeeld: iemand beleedigt my; het eerste teeken myner gevoeligheid is wraak; wy peinzen, hoe dit best betaald te zetten; wy teekenen eene sterke carricature van zyne onwaardige behandeling; leggen hem oogmerken te last, die hy niet had, niet wilde, niet konde hebben; en dit zou-
| |
| |
den wy bedaard zynde niet toestemmen; al was het maar, dat wy hem daar veel te gek toe reekenden. Wy zyn zulke slegthoofden, en zo valsch, dat wy zyne deugden zelf, die men méérmaal toejuichte, stout en styf ontkent. Een duidelyk bewys, dat men wel degelyk in drift iets zegt, dat niet aanwyst, hoe wy eigenlyk over een ander denken; iets, dat my meermaal door onze Vriendin betwist wierd. Het inkomen van een goed Vriend, een aartig woord van een snappend kind - ja nog veel minder toeval, kan ons reeds omzetten. Wy beginnen te bedaaren, zien de zaak anders in. Een aandoenlyk gesprek zet ons in een half uur al verder voort: wy willen vergeeten, vergeeven, alles zal over zyn. Keert het geval om; een Knegt of Kruijer schelt onbezuist: wy schrikken, worden boos - onze beleediger wordt door eenige harde geluiden van een schel weer veel erger in onze oogen. Een Dienstmeid breekt een porceleine Spoelkom; dit maakt de verzoening byna hoopeloos. Daar komt schielyk een plaisier - partytje op; wy zyn opgeruimd, de beleediging is een beuzeling; 't was zó kwaad niet gemeend. Al de Loges zyn besproken; al de Balcons bezet. De Comedie - party ligt in duigen: Cinna wordt gespeeld, en wy kunnen er niet by zyn: wy zyn gramottig, wy beginnen weer te kaauwen op de beleediging. Nog wat. Wy leezen, in een stil uur van afzondering, een goed
| |
| |
wel geschreeven, Christelyk Zeedekundig Boek. Wy zyn geheel berouw en mismoedig over onze dwaasheden, onze wraaklust, onze opvliegendheid, over onze onverschilligheid voor God en zyne wetten. Nu zullen wy onze schreeden bewaaken; wraakzucht? dat monster zal verdreeven worden; wy zullen nu zó vroom, zó redelyk, zó Christelyk leeven! En wy meenen het ook ter goeder trouw. Wy verzoenen; wy vergeeven een' zeer groote verongelyking. Ons bloed verkoelt; onze aandoeningen verstaauwen; het Enthusiasmus treedt te rug: het Enthusiasmus, dat alles mooglyk maakt. Wy denken bedaard; en overdenking verkoelt altoos onze driften, van wat aart die zyn. De bron vloeit niet meer onmiddelyk uit een ontroerd hart, maar neemt nu weder haaren loop door het verstand, en stuit dáár. De altoos weegende Rede staat op zich zelf. 't Vernuft raakt met het oordeel aan 't kibbelen. Een ongevallig voorval treft de nog bedroefd zwakke plaats; wy krygen byna berouw van ons berouw; en alles raakt overhoop.
Ik heb thans zo een lust, om wat aan u te schryven, dat ik morgen op nieuw meen te beginnen.
| |
Ten vervolge.
Gy weet, Wim, dat ik magtig graag in den Bybel lees; er is iet zo naïf, zo waar, in veele pas- | |
| |
sages, dat men niet moe wordt, daar aan te denken. - Thans valt myn aandagt op Koning Pharao. Get, Jongen, die grillige Potentaat geeft zulk een eigenlyk afbeeldzel van een Menschelyk hart! Luister eens. Dan wil hy Isrel laaten trekken; dan in 't geheel niet; dan slegts tot zo ver. Dan verbiedt hy het op nieuw; dan voor zo veele dagen; dan herroept hy het bevel. Nu zendt hy hen zelf weg; dan jaagt hy ze na, en wordt - zo als dat behoort, de dupe van de Historie.
Het eenige kenmerk, dat er is - neen, dat schryf ik daar niet goed - het eenig schynbaar onderscheid, dat er is, tusschen eene Vrouw, die men eene Malloot, en die men eene venerable Vrouw noemt, bestaat hier in: dat de eerste haar hart met de voering boven, en de andre het zo draagt, als het haar gegeeven is. Maar het eenig waar onderscheid, dat er is, tusschen eene verstandige Vrouw en eene Zottin, zal hier in geleegen zyn: Het oordeel der eerste laat met koele bedaardheid de driften schoon uitraazen, en hoort al haar gesnap aan als de praatjes van een Man, die een schoone roes gedronken heeft; en laat haar eigen verstand het besluit opmaaken. De tweede handelt als iemand, die raazend is van kiespyn, en de remedien haarer driften, als zo veel schreeuwende Botermarkts - Kwakzalvers, opvolgt; de heftigsten evenwel zyn de eersten, die men probeert.
| |
| |
Wat zegt gy, vorder ik niet deeglyk in myne kunst van waarneemen? Myn Man, aan wien ik ook in deezen een lynbaan vol verpligtingen heb, stelde my onlangs voor, om in onze eeuw van Maatschappyen, Societeiten, Genoodschappen en Collegies, een Gezelschap op te rechten, waar in men Zeedelyke proeven doen zoude op het hart. Elk der Leden moest zyn eigen hart mede brengen, en ter proefneeming overgeeven; als ook Observations Lysten, by alle geleegenheden gemaakt. Wat zou daar te doen weezen! Magtig, Jongen, kom maar gaauw t'huis, gy zult de eerste aan de beurt liggen. Ik wil op u kyven. ‘Gy, Daatje!’ Ik zelf: wie zou het doen, buiten my? Mama is te zagt. Onze Gerrit beschuldigt zich zelf. Oom kan beter zeeën dan harten peilen. Tante? Wel, die is de Vrouw uit het Euangelie! En zo bly met haar eenen gevonden penning; dat zy om al de overigen - ook niet aan my - denken kan. Morgen zal ik u spreeken, maatje! 't is nu te laat.
Ik weet niet, hoe ik dit gekyf aan zal vangen! Was het te doen, om u een verbruiden zet of twee te geeven, ik zou my des noods hier toe laaten gebruiken. Ik heb al eens gemeend, aan uwe Vriendin Chrisje die commissie op te dragen;
| |
| |
maar hoe zal zy resolveeren kunnen, nu zy daaglyks den Heer Renting ziet, haar gelaat in een knorrigen luim te verbergen. Noem je lui, geleerde Melkmuilen, niet Venus de zachtjes glimlachende Godin? Zegt Steele niet, dat een Meisje nooit in zo een goed humeur is, er zo liefjes uit ziet, dan wanneer zy juist, wel niet verliefd is, maar zo eenige stille tikken van haar hart waarneemt, voor the gracious Lover of her heart? Uwe Vriendin Pietje? Die is in deezen tot alles doodlyk onmagtig. Ryzig? Wel, die is te zeer een Man, om zich tot kyvery te verlaagen. Nigt Hexameter? Die heeft thans geen tyd; en hoe weinig indruk zouden de vergramde oogen van zo een kruipend weezentje, (u voorheen al eens beschreeven,) kunnen hebben by een knaap, die haar heel maklyk, als een stout klein haanenveertje, op kon neemen, en in den gang in het jassenkastje sluiten! Mevrouw Helder dan? Mevrouw Helder is te zeer de Vriendin uwer Moeder, om te kunnen bestraffen, als die zegent. Je moet evenwel wat hebben; dat helpt niet. Foei, Wim, ons zo lang in zulk eene ongerustheid te laaten; en ons nu een Brief zendende, die wy zo rasch opbreeken, of het lak gloeijend heet was, en wy bang waren om onze vingers te branden; zwygt gy de plaats, waar gy zyt; en dat enkel om dat gy uwe fierheid niet breeken wilt. Dit noem ik, ten koste van ons allen, uwe trotschheid bot vie- | |
| |
ren: hoe dit nu strookt met berouw en bekeering, kan ik niet zien.
Hoor, Broêr, gy moet te Amsteldam komen, al was het maar alleen, om uwe bekeering te voltooijen. Hier toe kunt gy nooit een gelukkiger tyd aantreffen dan deezen; en vooräl is hy gunstig voor zieken van uw soort.
Al het Zeedelyk kwaad ontspruit uit ongeregelde, wilde woeste driften. Deezen te stillen, is de geneezing der ziele bewerken.
Het Arcanum ligt in de Muziek. Orpheus, Arion, en Thimotheus waren, in hun vak, de Boerhavens en van Zwietens der oude Grieken. Gy zult in uwen verhaasten vlugt voorzeker geen Boeken mede genoomen hebben; en wie weet, of in de woestyn, waar gy zyt zwervende, en omdoolende, wel ooit een Man, als Pope, ook by naam bekend is; anders wees ik u naar zyne Ode for Music, en wel, by voorbeeld, naar deeze regels:
By music, minds an equal temper know,
Nor swell too high, nor sink too low.
If in the breast tumultuous joys arise,
Music her soft, assuasive voice applies.
Or, when the soul is press'd with care,
Exalts her in enliving airs, enz.
En in Amsteldam is het thans zo musicaal, dat, indien de dolle Koning Saul hier kwam, hy zou
| |
| |
zo mak als een schaap worden. Melancolie en woede vinden hier zo min herberg, als de waarheid. Zwaarmoedigheid en gramschap zyn hier zo weinig in tel, als een eerlyk Man, die voor geen schelling credit heeft. De geheele Stad is niets dan eene vergadering, waarin men met zang en dans den tyd de deur uitjaagt. De Comedien zyn in Opera-Huizen, de Kabinetten der Natuurkundigen in Muziek-Zaalen veranderd. Wy zyn niet flegts bezield, maar bezeeten door den Geest der Muziek! En ten bewyze zou kunnen strekken, dat men thans dertien maal agter elkander azor en zemire op onzen schouwburg gespeeld heeft. niet de fransche, die gek; niet de vlaamsche, die laf; maar een hollandsche azor, die nog veel ondraaglyker is. Ik ben er ook geweest: gy weet het spreekwoord: daar één zot loopt, daar loopen er meer? Het ging myn kroon te na, dat ik met myne geweezen Salet-Vriendinnen evenwel niet één woordje over Azor kon meêdoen: want Azor is hier scheering en inslag. De Decoratien zyn nog al fraai: maar het Paleis, of de Kroonzaal van Azor, heeft veel van een stuk uit een Sintnicolaas-Winkel, dat men een verlicht Perspectif noemt: en toen de Vorstelyke Persoonen met de Familie er ook in zaten, hadden zy veel van een half douzyn suikere Poppen in Gala klederen. Schippers speelde meesterlyk voor Ali: ik zag hem met vermaak. De
| |
| |
stemmen? Gy kent de meesten...... Neen, ik lees liever de oorspronkelyke vertelling van de Schoone en het Beest; zo als die staat in Madame de Beaumont. Dan, liever de Deserteur, Opera! Jongen, die heb ik onlangs, naar eene goede overzetting, zien speelen; maar zó, dat ik waaragtig al myne onöverkomelyke zwaarigheden tegen de Operaas voelde wegglippen. De Louise wierd onverbeterlyk gespeeld! Nooit zag ik iets van Sardet, dat er by verdient genoemd te worden. Mont-au-Ciel was geen zier minder. Ik zag dat zelfde stuk eens in den Haag door Franschen speelen; maar zo slegt heb ik nooit iets, zelf in de vier Kroonen, gezien; evenwel, de geheele Beaumonde was er tegenwoordig; en de uitmuntende Acteur Bingli, (die hier eens is uitgefluit,) speelde zeker voor een vyftig of zestig Burgerlieden, zonder smaak. En nu hebben we evenwel Treurspelen van zeer bekwaame Lieden: de Monzongo, by voorbeeld; de Ryk, de Codrus! Maar neen! Vive la Musique! Al stond er nog eens un grand Corneille onder ons op, Azor, die broodmagere malle Azor zou voortgaan. Indien deeze misikaale bezeetenheid langer duurt, dan voorzie ik, dat wy, als de Hernhutters, nog zingende Predikatien zullen krygen. Onze vreedelievende weereloosheid omtrent onze dierbaare Geloofsgenooten hebbe men aan de Muziek te danken. Zy heeft alle harten week, alle handen slap gemaakt,
| |
| |
en wy gaan zo al musiceerende naar de kelder. Nog meer. De zagte nooten der verdraagzaamheid smelten zo al ongemerkt weg, tot eene vreedenlievende - onverschilligheid. De Christen en de Deïst zeilen recht Broederlyk half wind. Door die zelve lieflyk bedwelmende Muziek zal ons Vaderland wel dra in eene kalme gedagteloosheid insluimeren. Wee, zo men dan roept: de Philistynen zyn over u! Kom dan per post hier, gy zult uw degen weg smyten, en de schim van Goudenstein omhelzen.
Daar, lees uw Stiefvaders Brief, en word overtuigd. Wat, denkt gy, heeft hem bekeerd? De Musicaale toon, waar op myn Man uwen Brief voorlas, het toonkunstig en eenstemmig geween der Vrouwen, (niet de Brief zelf, daar heeft hy geene redeneeringskragt genoeg toe,) hebben dat uitgewerkt. Heb ik myn stuk niet taamlyk goed beweezen?
Hoe komt het, dat gy geen woord schryft van Pauw Helder. Weet die ook niets van uw geval? Of moet die u ook al komen opzoeken? Weet gy wat, het schynt my toe, dat jy, Sinjeur, zo al vry wat karakter-trekken hebt van Mozes Josef. (niet dien van Bitaubé.) En dat wel, niet zo zeer aan zyne kuische zyde, als wel in een ander opzicht. Ik beken echter, dat het voor een braaf zeedig Jongeling veel makkelyker moet vallen, eene ontuchtige bejaarde Matrone te ontwyken, dan
| |
| |
een lief, mooi, deugdzaam, door u zwak geworden Lotje Roulin. Zie, wy kunnen niet weeten, of Josef niet idolaat van Lotje zoude geweest zyn; ik geloof het zelf, want zy teekende dan maar eens alles, wat roerend, en bekoorlyk is: en hoe of gy by die Egiptische Matrone de kreupele waard zoud geslagen hebben! Zo als ik gister avond uit myn slaapkamer zag, dat eenige Vrienden in een stil zeer berucht slegt huis deeden; zo dat, eer de wagt kwam, de heele boel al door de glazen lag, en de Dame Mama het op haar witte zyden koussen op een drommels doodje ontliep. Deeze volgende overëenkomsten hebt gy met Josef. Die droomige hooggevoelendheid, waar door gy, in uwe verbeelding, zon, maan en sterren voor u ziet nederbuigen. Dan, die waan verdient eenige verschooning, want zy is gegrond op dien veelverwigen rok, die Moeder u, met uitzondering van uwe Zuster, maakte; in die vleijende goedkeuringen, waar mede de zoete Vrouw u altoos behandelde. Nu, dat zy zo. Gy zult, als gy t'huis komt, Vader, Moeder, Zuster, Broeder, Oom en Tante, zo al niet voor u zien nederbuigen, echter u zien omhelzen; en zo zal dit een Blyëindend Treurspel zyn. Om in de winkel van een Tooneelspel te blyven, moet gy trouwen; dat kan niet anders: ik heb een lieve Meid voor u op spoor; een Nigt van Ryzig. Dit is, al wat men met monden proeven kan; en veelen houden haar voor zo fraai als Chrisje.
| |
| |
Hier hebt gy, zo als Dominé Heftig dat noemt, Teerkost op uwen weg. - Apropos van Dominé. Ik hoorde hem onlangs zeggen: Het Geloof is de wandelstok door dit leven, die men aan de poort van den Hemel laat staan. Dit is toch wel aartig, dunkt my........ Brampje wil hier wat by schryven; hoe weinig tyd hy ook heeft. Vaar dan wel, tot wy elkander zien: dat het spoedig zy, wenscht
Uwe liefhebbende Zuster,
a. ryzig.
| |
Waarde broeder!
Als een Postscriptum voeg ik hier eenige regels by. Ik ben uw Vriend; ik hou niet van veelzeggen, daar gaat te veel tyd mede verlooren: doen is de zaak. Dat ik uw Vriend ben, verzeeker ik u; en dat ik met een allerbyzonderst genoegen in u den Broeder van myne Vrouw omhels, is even waar. Kom, en overtuig u van deeze gezegdens. Ik stel het berouw onder de edelste pligten eener ligtverdwaalde jeugd. Voed gy toch altoos gezonde denkbeelden van de waare eer. Schande kan niemand ons aandoen - dit moet ons
| |
| |
eigenwerk zyn: en zotte beöordeelingen zyn beneden den aandagt van een verstandig deugdzaam Man. Uwe lieve Zuster maakt my den gelukkigsten Man: myn Jongen heeft in haar eene volmaakte Moeder. Welk eene Vrouw moet dat zyn, voor de oogen en het hart van
Uwen en haaren,
a. ryzig.
|
|