Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 222]
| |
Allerwaardigste vriendin!Gy kunt u onmooglyk verwonderen, dat ik nu eerst bedaardheid van geest genoeg herkryg, om u iets te kunnen schryven over de gewigtige ontdekkingen, die ik door uwe hulp gedaan heb. Myn geest is zo tot overloopens toe vervuld met denkbeelden, en verliest zich zo zeer in gedagten over den onbegrypelyk fynen samenhang, waar door oorzaaken en gevolgen aan elkander geschakeld zyn, dat ik my te beklemd voele, om zo te schryven, als ik wenschte. Neen, zo veel deugd, zo veel verstand, zo veel bekwaamheden, zo veel eerlykheid, had ik niet durven verwagten. Het Lyk-Vaers op zyne Lotje; het antwoord op eenen Brief aan zynen Vriend Jambres; nog een ander aan zeker Predikant, wat wekt myne achting het sterkst voor hem op! Zyne liefde voor myne Dogter zal beloond worden. Zyne onbeperkte achting en geneegenheid voor my, roert my. Zyne ongelukkige omstandigheden, aan u medegedeeld, hebben my | |
[pagina 223]
| |
Moederlyke traanen gekost! Myn hart sluit toe, als ik zyn laatsten aan u lees! Waar is de moedelooze Jongeling beland, zedert myn Zoon hem te - ontmoette! Wisten wy dit maar! Wat heb ik eene omzichtigheid met opzicht tot myne Dogter noodig, om van dit alles een diep geheim te maaken; want de beweegredenen blyven dezelven, en behouden al haare kragt by my. Hoe moeilyk valt het my tevens, zo veele zalige aandoeningen in mynen boezem te moeten smooren; dat ik mynen waarden Helder daar in niet kan doen deelen! Myn Man bemint zyne Dogter onuitspreeklyk, maar (wie is volmaakt?) hy gelooft, dat hy zyn woord, immers zyne goedkeuring, aan den Heer Renting gegeeven en getoond, niet kan te rug neemen, zonder zich berispelyk te maaken. Voeg hier by, dat ik, buiten Leevend, niemand tot Schoonzoon zoude kiezen dan Renting; ook niet voor myne Dogter, indien ik in het oog houde, dat het gelukkigste Huwlyk geen staat van vervoeringen zyn kan, maar eigenlyk een staat van stil genot en huisselyke tevreedenheid. Ik twyfel niet, of daar zal ook voor Mevrouw van Oldenburg, immers voor Mevrouw Ryzig, een Brief gekomen zyn. Mevrouw Ryzig zal dien zeker aan haare Vriendin Everards laaten leezen, en die, kom ik het niet voor, aan myne Chrisje. Dit moet niet zyn. Myne Dogter is weer volkomen hersteld, doch de lectuur van dergelyk eenen | |
[pagina 224]
| |
Brief zou haar te diep treffen. Wat, myne waardste Juffrouw Belcour, vermeerdert zo zeer de geneegenheid van een tederhartig Meisje, dan het medelyden? Hoe dierbaar kon dit hem aan haar maaken! Onze gemoedelyke Camphuizen zegt: Al wat van zelve wast, dat hoeft men niet te zaaijen. Voor ditmaal voeg ik hier niets meerder by: alles, en dat is zeer veel, dat ik u nog te zeggen heb over de my toebetrouwde Brieven en Papieren, bewaare ik tot de eerste geleegenheid, my voor altoos noemende
Uwe Vriendin,
s. helder. |
|