Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
Myn lieve Griet!As jy, by gelyks, maar zie half zo veul om myn denkt, as ik om jou doe, dan is 't wel; want kyk, ik denk altyd om jou; en as ik nou leg te droomen in myn hammak, of kooi, (nou, das even het zelfde,) dan denk ik zo lang an jou, tot dat ik in slaap val en droom. Ik draag het gouwen ringetje altyd aan myn pink. Maar het knelt my hagels; nou, dat mag het. En ik hoop, dat gy den zulverden kurketrekker, en den vingerhoed, wel bewaart; want als gy die, vooräl den vingerhoed, kwam te verliezen, dat zou een slegt teken zyn voor ons, zo als onze Slaapvrouw, Aagt uit de Schippersmuts, altyd plagt te zeggen. En ik hoop, myn allerzoetste Kind, dat gy myn getrouw zult blyven, tot de dood of zo; want anders zoud gy weergaas gniepig doen; en je zoud geluk noch zegen hebben, om het zo te noemen: en wat nou uw getrouwe Minnaar aangaat, ik Kees Keesen zou liever een Asman worden, en dat is voor een Matroos veel gezeid, dan | |
[pagina 183]
| |
dat ik myn allerliefste Grietje van Gooijen zou bedriegen. Onze Kaptien spreekt te met van te rug te komen onder een Keizerlyke vlag, Kind: maar dat weet jy zo niet. Was dat waar, ik nam er eens een randzoentje op; want ik verlang schrikkelyk. Maar, zeg ereis, Grietje, heb je men geest wel gezien, zedert je in jen nieuwen dienst bent? Ik denk neen, want ik weet niet, waar je ergens op de Heeren- of Keizers-gragt woont; het is een wilt zoeken hartje; aan myn hapert het niet. Klaas Gerrits komt met het schip, de Vrouwe Peternella, Kaptein Hans van Hadersleben, (die God geleide,) naar huis, naar ons lieve Holland; en die zel u deezen bezorgen, en, tot een teken van myne getrouwe liefde, zes flessen puik puik beste Limoenzap zenden; en een klein rolletje Tabak, die heel lekker is. Klaas zeit, dat hy zes kusjes van je zel bedingen, voor zyn scheepsvragt, en bestellen. Nou, dat is wél zo: geef ze hem maar; ik ben niet veel jalours op Klaas, om dat hy ook een Vryster het, en hy een braaf Pekbroek, ja een Zeerob in zyn hart is. Als ik je ereis aan boord klamp, zul je er zo maklyk niet afkomen, want je bent myn Snoetje, dat weet je wel. Nou, Klaas zeit, dat hy naar het Schip de Vrouwe Peternella moet te rug roeijen, en ik moet dan maar uitscheien. Groet myn Moeder en jou Moeder, en Lysje-Nigt, en | |
[pagina 184]
| |
Aaltje-Meu, en de Vrouw uit de Schippersmuts, en als je goeije Kammeraads hebt, ook; en de dienstpresentatie aan den Heer Boekhouwer, den Heer Abraham Ryzig, en Moeder in Companjie, te Amsterdam. Nagt, Grietje lief, van
Uwen tot der dood,
kees keesen.
Op het Driemast-Schip de Stad Amsterdam, geschreeven tusschen Deks, op myn kist. |
|