Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
Waarde vriendin!Gy hebt gelyk; myn lang stilzwygen moet u zeer onvriendelyk voorkomen; maar gy zyt zo spotagtig, dat ik byna u de reden daar van niet durf melden. Aan onderwerpen kan het niet haperen; dat hebt gy wel, als men met de familie van myn Heer Helder byna huisselyk verkeert. Veele druktens maak ik niet; ook schoon ik geene Tante heb, by wie ik den aanstaanden Vreemdeling meen te gaan afwagten. Wat dan? Ik zal het wagen. Om dat ik geduurig al klaarder zie, dat ik geen vloot houden kan. Uw vernuft overstelpt my geheel; en het moet wel het waare vernuft zyn, dewyl Mevrouw Helder, Chrisje en Coosje, zich waarlyk eene fête maaken van uwe Brieven te leezen. Gy moet magtig verstandiger worden, of ik leer agter uit. Het zal met my gaan, als met onze Vriendin, die zich ten minsten zes Winters in haar Buitenleven vermaakt had met haar Clavier te beduimelen, en er regt mede vermaakt was; vooräl, om dat zy er zoet | |
[pagina 164]
| |
by kon zingen. Maar zy hoort op dat zelfde Clavier eene Dame speelen...... 't Is, zeide zy, gedaan; zy sloot het toe, en liet het by zekere geleegenheid verkoopen. Men vroeg haar meermaal om te speelen; zy antwoordde eenvoudig: ik kan niet speelen, vraag dit aan myne Nigt; zy heeft my overtuigd, dat ik alleen aartig genoeg rammelde. Zie daar, waarom ik niet schryf. Hoe ryker de onderwerpen zyn, hoe minder ik in staat ben die te behandelen. Ik ben een paar dagen op Beekenhof geweest; zonder Everards - ja; en toen ik met hem retourneerde, voelde ik, dat ik zo wel Vriendin ben als Vrouw. Valt u dit niet schrikkelyk toe? Myne geneegenheid voor Everards is, weet gy, noch het snelle uitwerkzel van een oogwenk; noch het romanesq gevolg van een warm temperament; veel minder de kinderagtige ingenomenheid met een Man van de Mode. Zy was des altoos meer vriendschap, dan drift..... Maar genoeg: ik vrees, dat gy zulk eene heerlyke geleegenheid, om my te plagen, niet zult voorby zien. Ik heb, met Mevrouw en Chrisje, een bezoek afgelegd by Dominé Veldenaar. U eene beschryving te geeven van die Familie - u het afbeeldzel te geeven van Kolonel Sytsama! .... Kan men ook tot het onmooglyke verpligt wor- | |
[pagina 165]
| |
den? Geen Man op den Aardbodem beschouw ik zo, als ik den Eerwaardigen Dominé Veldenaar beschouw. Hy zou, al dunkt u dat mooglyk vreemd, het voornaame beeld zyn, indien ik deeze huisselyke Groupe kon schilderen. Mevrouw Veldenaar trouwde, naauwlyks agttien jaar, met een Man, die bykans eens zo oud was: niet zeer tot contentement haarer ryke familie; zy moet eene Tante gehad hebben, die voor de onrechtvaardigheid van allen boette; en daar ook in huis woonde, tot zy stierf. Hy is twee- enzestig jaar, maar heeft al de welvaarendheid eener sterke constitutie, eens maatigen levens, en van in order gebragte driften. Hy heeft wel iets van myn Heer Helder, maar de toon zyner gelaats-trekken is wat zagter gestemd. Hy ziet op eenmaal veel; en ik geloof, dat hy meer hartlyke stille zaligheden kent en geniet, dan wel veel daar van opgeeft: er is iet zo gemoedelyks in zyn fraai sterk geteekend gelaat. My dunkt, zo een Man heeft iets van een Apostel. Gy zelf zoud Mevrouw Veldenaar, uitgeteerd door eene kwynende ziekte, niet in haaren Fauteuil kunnen zien zitten, zonder eene medelydende traan in uwe oogen te voelen. Zes- en- veertig jaar, en aan den eindpaal haars nuttigen levens: Moeder te zyn van nog zulke jonge Kinderen, die, als Engelen van Raphaël, om haar zweeven: hoe veel stofs kryg ik daar uit, om te | |
[pagina 166]
| |
denken over de kortheid en onzeekerheid des menschelyken leven! Ik had my verbeeld, dat Mevrouw Veldenaar wel iets van uwe Moeder zoude hebben: ik zie er geen zweem van. Kunt gy u Coosje nog herinneren? Zy is niet fraai, en echter ziet men, dat zy de Dogter is van eene der fraaiste Vrouwen, die ik zag. Ik weet niet, hoe dit is; maar ik zie het duidelyk. Dominé moet eene ryke Vrouw getrouwd hebben; want alles draagt getuige van dien fatsoenlyken overvloed, dien men zyne beste Vrienden toewenscht. 't Is waar, er zyn agt Kinderen! Geen Man verdient onze Vriendin, dan Kolonel Sytsama. Wy zyn met Everards op zyn Buiten geweest. Men ziet, ofschoon hy het niet zegt, dat hy alles zo inricht, als hy gelooft, dat meest zal voldoen aan eene Vrouw van een goeden smaak. Hy is zo gelukkig, dat hy bemind wordt van haar, die het voorwerp is van alle zyne wenschen. Ik wist niet, dat ik zo verzot konde worden op iets, als ik reeds ben op het Buitenleven. Op Beekenhof is het my te prachtig: trouwens, ik verkoos, toen ik in Gelderland was, Klaarenbeek, verre boven Roozendaal. De Pastorie-Hof, zo als die door Dominé is aangelegd, blyft geheel in de Natuur; geen pracht, geen opschik. Rotterdam, hoe fraai, hoe luchtig, bevalt my nu zo veel niet dan de voorleeden week: nu kan ik vergelyken: en welk een contrast komt er dan | |
[pagina 167]
| |
te voorschyn! Heb ik nu niet een hoope geschreeven? Ja, indien de quantiteit voor de qualiteit konde gereekend worden, het zoude nog zo wat heen gaan .... maar, maar! Als immers gy, of een onzer beider Vriendinnen, over dit onderwerp schreeven, wat zou er eene aangenaamheid over gespreid liggen! vooräl gy hebt de gaaf, om uit niet, een zeer wezenlyk iet voorttehaalen; en uwe invallen zelf zyn goede aanmerkingen. Ik vrees echter, dat als de Mannen eens weeten, hoe gy hen beschouwt, dat zy, juist om dat het bittere waarheden zyn, 't u nooit zullen vergeeven. Mevrouw Helder zeide, by het hooren van zekere passage in uwen Brief aan my: wel, nu hebben de Leeuwen ook Schilders. Gy zult wel weeten, waar op dit doelt, of liever waar van dit ontleend is. In vertrouwen tusschen ons: Mevrouw Helder is, zedert eenige dagen, meer dan ooit aan onzen kant. Zy zegt het niet; maar Chrisje, die haare Moeder zeer wel kent, verzeekert het my; en ik verbeelde my, dat dit zeer veel tot haare herstelling heeft toegebragt. Nog wat. De Heer Renting vordert niet, hoe zeer ook gedragen door myn Heer Helder. Hy spreekt over uwe Broeder met deelneeming; hoewel hy hem in persoon niet kent. Zouden wy dan nooit bericht van hem krygen? Lieve waarde Willem! Ik durf niet hoopen; ik zie duidelyk, dat ik my zelf bedroef, | |
[pagina 168]
| |
maar het is niet anders. Hoe gelukkig zyt gy, in duizend voorvallen van dit leven! Gy bemint uw Broeder zo zeer als ik, maar gy verbindt geene naare gedagten aan zyne afweezigheid. Gy hebt gelyk; waarom doe ik ook zo niet? Vaarwel! Omhels uw waarden Man voor my, kusch Jantje, en schryf veel aan
Uwe Vriendin,
p. everards, gebooren renard. |
|