Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| |
Mejuffrouw!Indien gy, daar ik weinig aan twyfel, mogt vergeeten hebben, dat gy, toen gy een Engeltje van een jaar vyf of zes waart, wel eens met zeker stout Gasje, toen genoemd Wim, speelde, onder het zorgend oog van een lange slungel van een Meid, die u beide dan, met veel wysheid, aan een tafel met zilver poppengoed, op of in tafelstoelen te speelen zette, en Bon-Bon uitdeelde: dan zult gy evenwel nog, misschien uit de tiende of twintigste hand, wel gehoord hebben, dat de aanstaande Heer Predikant Willem Leevend, eene Zuster heeft, die om haar ydeltuitigheid, losheid, coquetterie, speelziekte, opschik, beuzelagtigheid; enfin, om alle de qualiteiten van eene Dame du ton, de drie- en- twintig eerste jaaren van haar, zeggen de Duitschers, slaraffen-leven zeer berucht was. Nu, myne lieve, dat figuur schryft u deezen Brief. Ik hoop maar, dat gy zo veel geduld als schoonheid zult bezitten; want anders zie ik niet, hoe | |
[pagina 133]
| |
ik u van myne bekwaamheid in het langwylige zal kunnen overtuigen! Ofschoon gy mooglyk daar niet veel voordeels uit raapen zult. Alle deeze gebreeken kunnen zeer gemakkelyk onder één hoofd gebragt worden, maar nu maaken zy een veel verschrikkelyker vertooning. Eén gebrek kan nog in een jong Mensch vallen, maar zo een legio maaken de arme sloof veel misdadiger; en haar dus te doen voorkomen, is het liefderyk oogmerk van die wonderlyk heilige Stervelingen, die het van hunnen Euangelischen pligt achten, de fouten van andren in het sterkste licht te plaatzen. Wat zou het assurant geweest zyn, indien genoemde Zuster van genoemden Heer zich in het gezelschap gedrongen had van zulke kweekelingen der deugd, en favorites der rede, als waren eene Chrisje Helder, eene Coosje Veldenaar! Nooit had ik moed, en laat ik maar zeggen, lust genoeg, om my met zulke Dames te lieeren; want ik zoude niet graag, van iemand die ik hoogacht, achting willen bédelen, die ik toch overtuigd was, wel te verdienen. Maar, zedert ik helaas! getrouwd ben, heb ik my vredenshalve zo verre naar myn eigenzinnigen Man gevoegd, als noodig is, om eene taamlyk goede Vrouw te worden. Als de Huisvrouw van eenen Abraham Ryzig, niet als de beuzelagtige Daatje Leevend, biede ik my door deezen Brief u aan. Geloof my dan, als ik zeg, dat ik u bo- | |
[pagina 134]
| |
ven my zelf waardeer; maar ik wil dat nog zo voor my zelf niet weeten. Ik bemin u; ik verlang zeer, om eens een Brief van u te hebben. Mooglyk zult gy u daar weinig opgewekt toe voelen, en zie, ik zou aan uwe beleefdheid alleen geen Brief willen verpligt zyn; en dit spreekt sterk, want ik verlang er naar. Onmooglyk kunt gy begrypen, aan welk een gunstig voorval ik de geleegenheid, om aan u te schryven, toch kan verpligt zyn. Zo gy maar geduld hebt, om voort te leezen, zult gy het, voor ik deezen sluit, weeten. Al het voordeel, dat myner Moeders tweede Huwlyk my heeft aangebragt, bestaat in een Oom en Tante, wier goede harten nooit te hoog geschat kunnen worden. De Vrouw van deezen Man heeft den inval gekreegen, om aan Mevrouw Helder den inleggenden Brief te schryven, en my verzogt dien te zenden. Ik kan noch mag dit allerbest Wyf niets weigeren. Evenwel, zo een Brief onder het oog van eene Mevrouw Helder te brengen, dat kon niet. Aan deeze uitmuntende Vrouw zelf te schryven, daar durfde ik niet aan denken. Lees Mevrouw, uwe Moeder, des mynen eerst voor. De Brief myner Tante kan merkelyk bekort worden, indien gy haar hobby horse op stal zet; en zo gy er al de spreekwoorden en schriftuurplaatzen uitligt, zal er nog genoeg overblyven, om haare goedhartigheid en gezond verstand te bewyzen. | |
[pagina 135]
| |
Ik weet weinig van de geleerdheid, en nog veel minder van de Theologie; maar dit weet ik, dat de meeste Werken van smaak, Zedekunde en Godgeleerdheid hunne grootste waardigheid ontfangen van de byhangzels en zogenaamde Ornementen; en zo men er die afneemt, doorgaans minder te beduiden hebben dan Tantes Brief. Gy zult ook, Mejuffrouw, in myne Tante eene byzondere naauwgezette eerlykheid bespeuren; want nooit zal zy een spreekwoord of schriftuurplaats aanhaalen, of zy zal zeggen, zo als het spreekwoord, of zo als de Schrift zeit; en kan zy het zich herinneren, dan noemt zy ook haar Auteur, en zegt, zo als Paulus, of Cats, of Salomon zeit. Lees nu (hebt gy moed genoeg!) de Gedigten in soort, van de Liedjes af, tot de Helden-Vaerzen toe; lees de Redenvoeringen, de Predikatien, die er in onzen tyd uitkomen; en gy zult overtuigd worden, dat de Schryvers en Dichters op stukken na zo eerlyk niet handelen. Hoe dikwyls hoorde ik een schoone brok uit nog onvertaalde Godgeleerde Werken; hoe dikwyls lees ik Couplets - geheele stukken, die reeds voor vyftig os meer jaaren in druk omwandelden, zonder dat zy zelf zo veel doen van met een half-woordje te zeggen, waar zy die gedagten, dien tour, dat beeld, die stelling gestoolen hebben! Onze goede Schryfster is hier veel te eerlyk toe; en daarom ben ik ook zo grootsch op myne Tan- | |
[pagina 136]
| |
te, als de Aristarch van myne Nigt Hexameter op deeze zyne Leerlinge zy kan. Zy schryft ook zo origineel, zo uit haar hart, dat men niet kan twyfelen, of zy wel beleeft, het geen zy schryft. Haare Brieven zyn schilderytjes van het oud oorspronklyk Hollands leven, zo wel in als buiten's huis; dat leven, waar by ons land groot en ryk geworden is; en dat ik in een schilderytje zo wel eens zien mag, om de vreemdigheid; zo als wy Amsteldammers eens naar Broek in Waterland gaan eeten; juist om het voor ons ongewoone. Dat de Vrouw het verband wel eens verliest, verzoek ik, dat Mevrouw Helder gelieve toe te schryven aan eene ongemeene rykheid van gedagten, die elkander in haar hoofd verdringen en onder den voet loopen; en die zy, om ongelukken, moorden en doodslagen voor te komen, wel zonder order eenen doorgang moet bezorgen: hier door gebeurt het wel eens, dat er al eene gedagte de deur uit gestommeld is, voor die nog haar werk ten vollen heeft afgedaan; dit verpligt myne Tante wel meermaalen, die weêr in huis te roepen, anderen te laaten voorgaan, en ze nog eens te rug te roepen. Hier door komt het, dat men dezelfde reden zo dikwyls afgebroken en weêr opgevat ziet. Nog eene byzonderheid van Tantes schryfstyl is deeze: De Vrouw is gewoon, niet over de Hoofdzaak, waar over zy schryft, | |
[pagina 137]
| |
alles te zeggen, wat zy er van zeggen kan; zy geeft haare Leezers het vermaak, om er zelf by te kunnen denken; iets, dat ook al zyn nut kan hebben. De bestemming der Vrouwen is, zo men de Mannen gelooven moet, (en wie kan daar aan twyfelen, als men reeds heest toegestaan, dat wy hen moeten gehoorzaamen,) niets minder of meerder dan de Huishouding. Maar dewyl onze meeste Mannen min of meer Christen-Menschen zyn, zo onderscheiden zy zich nergens zo zeer in van de Turken, dan door ons eene ziel toe te kennen. Hun eigenbelang dwingt hun, tot deeze daad van gulheid en edelmoedigheid. Hoe zouden zy ons anders tot onderwerping kunnen brengen? Zy geeven ons echter niet meer ziel, dan zy om hun eigenzelfs wil hoognoodig achten. Geloof my, onze Mannen zeggen, zo wel als onze Fynen: alles is om ons geschapen. Voldoen wy daar aan, en maaken wy hun leven gemakkelyk en prettig, dan bekreunen zy zich weinig, hoe het naderhand met onze zielen zal afloopen; al vertrekken zy met geene andere kundigheden of geschiktheden, dan die het Huisselyk leven, het naaijen, het kleeden, het bezuinigen, het kokkerellen noodig maaken. Dat gaat hen niet aan hun koude kleeren; want zy hebben er geen belang by: om dat men in het ander leven eet, noch drinkt, trouwt, noch ten huwlyk geeft. | |
[pagina 138]
| |
Laat Mevrouw Helder de goedheid hebben, om deeze bestemming der Vrouwen in het oog te houden, en dan zal er een ongemeen licht door my over den Text verspreid zyn. Indien het echter mogt gebeuren, Mejuffrouw, dat de bestemming van Mevrouw Helder niet ten vollen strookt met die myner Tante, dan bid ik, dat zy zich gelieve te bepaalen op het geen Tante heeft willen schryven, en overslaat alles, wat zy geschreeven heeft. Men kan toch, door den geheelen Brief, Neef Willem zien blinken. Mevrouw Helder zal ook kunnen zien, dat Tante haaren Neef Willem voor meer ongelukkig dan schuldig houdt, en onder die deugdzaame Menschen behoort, die veel liever behouden dan bederven: in dit punt zal Mevrouw Helder met myne Tante ongetwyfeld overeen komen. Ik ben zo familie-ziek niet, dat ik, omtrent de middelen, door Tante uitgedagt, om Willem te redden, met haar overeen koom: en ik vertrouw, dat Mevrouw Helder Abraham Ryzig voor veel te braaven Man houdt, om met zyn stoute Vrouw over het inzamelen van geld een eenige jota of tittel te verschillen. Uwe Mama's Tante, myne Vriendin de Vry, heeft zich door my ook laaten verbidden: neen, niemand zal ik de eere afstaan, om myn lieven Broeder te helpen, al moest ik ook Brams Bruigoms Japon in de Lommert brengen, en het Doop dé kentje van Jantje er by doen. Ik zit alle daag op een Brief | |
[pagina 139]
| |
van onze Vriendin, Vrouwe Petronella, te wagten: vergeefsch; waarom schryft dat Kind niet? Is zy zo druk in het gereed maaken van den Inboedel voor den aanstaanden nieuweling? Dan spyt het my, dat zy ook geene Tante heeft, zo als ik hebbe.... Gy, Mejuffrouw, zult zeker veel op haar vermogen; gebruik dat vermogen eens, om my te verpligten. Ik hoop niet, dat iemand, die met u omgaat, verleegen is om een waardig, ryk, beminlyk onderwerp? Is zy dit, dan moet gy haar tot straf opleggen, u in geen week te zien, dan in de Kerk. Groet haar, alleen om haar tot inkeer te brengen! - Myn Man en zyne Wederhelfte neemen de vryheid, om Mevrouw Helder van hunne hoogste achting te verzeekeren; by welke geleegenheid ik het my eene fête maak, te mogen zeggen dat ik ben
Uwe Vriendin en Dienares,
alida ryzig, gebooren leevend. |
|