Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
Hoogeerwaardige mevrouw!Zo ik niet wist, dat gy, gelyk Nigt Ryzig my menigmaalen verhaalt, door en door eene Huishoudster zyt; en dus zeer wel weet, dat een Vrouw, die eene drukke huishouding heeft, niet veel tyd heeft om te schryven en te vryven; daar by is my dat werk niet heel eigen: ik heb in myn geheel leven zo veel geen zwart op wit gezet, als zedert ik in de familie kwam; toen achtte ik het van myn Tantes pligt, onze Daatje nu en dan wat te onderrechten van het huishouwen, en dat gaat al zo goed met de pen, als met de mond; want woorden verdryven, maar 't spreeken doet beklyven. Zo dat, daar ik nu op komen wilde, ik geen vryheid zoude hebben, om aan zo een geleerde Mevrouw te schryven, als ik niet wist van uw Edeles knapte in het huishouden; en daar by heb ik nu weer eene lekkasie gekreegen, zo dat ik heb altyd het eene of het ander confertiefje; en myn Man bemoeit zich nooit met iets, dan met zyn pyp, en zyn wandelen naar de Botter- | |
[pagina 124]
| |
ton, of het Posthuis. Wel, Mevrouw, al stond myn Huis in den brand, hy zou nog zeggen, ik bemoei er my niet meê, dit zyn Vrouwe zaaken; en klossen maar, met zyn handen op zyn dikke rug, (met verlof, dat ik rug zeg!) naar Kattenburg; want ik geloof warempel, dat als je zyn hart open sneed, dat je er een driedekker in vinden zou, ten minsten een driemast Schip. Als ik zo eens alles nadenk, moet ik zeggen, dat ik meer te doen heb, dan ik af kan; want ik moet Man en Vrouw, Vader en Moeder zyn. Zo dat, het is voor my maar wroeten en slooven, en wurmen, en dat zal wel duuren, tot ik in myn graf leg; evenwel, ik dank God den Heer, ik heb geen tegenzin in het leven, waar in ik meer geniet, dan eene Zondaresse verdient; want, zo als de Schrift zeit: alle Menschen zyn Leugenaars; en huid voor huid; alles, wat iemand heeft, zal hy geeven voor zyn kostelyke ziel: dogten wy daar wat meer om! Het geen ik ook wel wilde, dat Neef Willem zo begreepen had; en zyn kostelyke ziel zo niet in gevaar gesteld, met dat vervoerde vegten en smyten: want het wordt op 't laatst toch altyd katjesspul. Men kan, zo als ik eens ergens las, op geen zeven plaatzen gelyk zyn; anders, als ik er by geweest was, ik had gezeid: zoet, zoet, Kinders, als je lui toch vegten en krakeelen wilt, gaat dan naar Engeland, daar valt wel wat te moorden en te doodstaan. Maar daar zou onze | |
[pagina 125]
| |
Wim niet aangewild hebben; zo het waar is, dat hy zo droevig Armiaans, of Sociniaans, of Atheistisch is; want ik hoor van Betje van hier naast, dat alle Engelschen zulke dwaalgeesten zyn; en, zo als er in 't Woord staat: gelyk bemint zyns gelyk; en wys my een hoer, ik wys je een dief. Nu, gedaane dingen neemen geen keer. Zie, Mevrouw, ik kan het niet helpen, maar ik hou dan maar eens dol veel van Willem. En als hy zo slegt was, dan zou die wyze Mevrouw Maatig hem by Juffrouw Heftig zo niet boogen. En ik, die daar zelf alle daag zo een haastig stuk vleesch aan myn tafel heb, die het ook by geen oorvyg zou laaten, als er een Vrouw in zyn byzyn geafgrondteerd wierd, kan wel begrypen, dat een jong wild gastje, zo als onz' Wimpje met al zyn verstand doch maar is, en die altyd veel van de Meisjes hield, zulk een Hans Snoeshaan, als ik hoor, dat die Goudestein toch maar is, als die hem boos maakte, en van een lief Meisje, dat nu allang by God den Heer is, kwaad sprak, een onvoorzichtigen slag gaf. Kom aan, Mevrouw Helder, gy waart nu by gelyks gesprooken, wil ik zeggen, eens Moeder, en daar was eens een kwaad Kaerel, die van uw Dogter, met verlof gezegd, kwaad sprak, en Willem had hem eens op den Tabernakel gezeeten, zoud gy dan zo tieren en baljaarden op Willem? En Dominé Heftig, die nu zo hoog loopt met David, om dat er in de | |
[pagina 126]
| |
Schriftuur van hem te leezen staat; en die, want ik geloof altoos het beste van een ander, ook wel goed zal geweest zyn; behoorde te denken, dat die eigenste David op een veel finistener wys Urias om 't leven bragt. Zo dat ik maar zeggen wil, dat Mevrouw Maatig deugdzaam gelyk heeft; en ik wenschte wel om een zak sesthalven, dat onze Heer in ons zondig Land ook Vrysteeden gesteld had, zo als in Jerusalem voor de oude Jooden; ik had er graag myn Huis toe willen leenen, al had ik er ook een reis te meer om moeten schoonmaaken; want zie, Mevrouw, alle weezen moet weezen. Ik ben met Dominé eens aan den gang geweest. Ik hoop, dat ik my maar niet bezondigd heb; want het is en blyst onze Leeraar. Ik weet zelf niet, hoe ik zo vrymoedig kwam; maar het was, of het my zo wierd ingegeeven. Ik wist zelf niet, dat ik nog zo veel uit de Schrift onthouwen had. Ik wierd ook haastig; want dat dwarsdryven heeft de booze gemaakt. Maar Juffrouw hield zich kostelyk; dat is de waarheid, en het is evel haar Man; en Man en Vrouw is één, zo als Salomon zeit. Ik was midden uit den boel geloopen, maar ik heb er wat meê gewonnen. Ik mag het voorby den Schout zyn deur wel draagen. Ik zei er een woord van tegen onzen Freryk, maar het spyt my daanig, want die is niet heel goed Domineés; je weet, hoe de Mans | |
[pagina 127]
| |
zyn; 't is te hei of te fy. Daar heb ik dan zo een halven dag verzuimd, zonder eenig nut voor Leevend, of voor myne eige kostelyke ziele; dat echter het oogmerk is, als men naar een Predikant gaat. Nu wilde ik maar, geachte Mevrouw, dat Uwé, die zo veel op onze Keetje vermag, haar nog eens beduidde, dat haar Zoon zo erg niet is, als Dominé Heftig, die daar nu doen en laaten is, hem uitmaakt. Hoor, Mevrouw, tusschen ons gezeid, zy heeft schuld; om Man lief te behaagen, heeft zy haar Kind de deur uitgedaan. Het is evenwel droevig, dat zo een Man myn halve Broêr is; en als onze lieve Heer het maar aan ons niet t'huis zoekt: en daar ik maar het allerdingstigst van ben, is dit; myn eigen Jongen is daar op het Kantoor. Ik ben Moeder, en zie myn Kind zo graag gelukkig, als een Burgemeester zyn kind. Gerrit heeft myn goeijen Man misleid, en het is nooit met myn zin geweest; en Freryk mag zo een ruwe Apostel zyn als hy wil, en veel op zee gezwalkt hebben, maar eerlyker Man leeft er niet in de wyde waereld; en als er onrecht geschiedt, spaart hy Vriend noch Vyand. En hy, myn Zoon meen ik, heeft ook zatter geld; als hy wil oppassen, hy kan nog maklyk met de Dogter van een Amsteldamsche Mevrouw trouwen; want, ben je schelm, of ben je dief; heb je geld, ik heb | |
[pagina 128]
| |
je lief, zo als de vroome Jan Luiken zegt. Want geld is de boodschap; al is het juist niet eerlyk gewonnen; maar dat daar gelaaten. De liefde, staat er in den Bybel, denkt geen kwaad; en zy, die zo veel van Neef weeten te spreeken, moesten maar eens zien, hoe de boel by hun zelf op zy zit. Ik dagt daar gistren zo in myn eenigheid, terwyl ik myn Postelein - Kas opschikte, want een Mensch is toch altyd vol gedagten, God betert! Zo dat ik zo al dagt, wat heeft een Mensch, en vooräl een Dominé, toch aan dat vergrooten van het kwaad? Wel, als de jonge Gasjes dat hooren, doen zy het in 't geniep, en dan is het nog erger, want dan kan men ze niet bestraffen. Ik ben geen mal Moertje mal Kindje geweest, myn Jongen heeft menigen lababbel en menigen dril van my gehad; want ik dagt altoos met Salomon:
Vriend, zy dy wys,
Buig 't jeugdig rys,
Want de oude stam
Is veel te stram.
En als men de Kinderen met Koning Heli niet bestraft, dan brengt men ze voor de Galg of Oost-Injen op. En dan wil men, dat zy, die men ge- | |
[pagina 129]
| |
leerd heeft kwaad te doen, goed doen; ja wel! Wel, het is duizend wonder, dat er nog zo veel Kinderen den goeden weg opwillen. Nu viel my van den morgen daar weer in, dat myn Heer de Profester, dat zulk een goedaartig Man is, en die zeker over zyn geleerdheid door de heele waereld Brieven schryft, moest zien, of hy Willem niet kon laaten opzoeken; dat dan uwe Edele, en Mevrouw de Vry, die ook als een rechte Dorcas de armen kleedt en voedt, en een trant van een Vrouw is, en nog zonder bril leest, Nigt Ryzig en ik een Beurs maakten, en dat overstuurden aan een goed Vriend, om Willem te kleeden en te reeden, en reisgeld te bezorgen, en zyn kostgeld te betaalen, en dat Willem dan ontboden wierd; dan kon hy met my op en neer gaan, eeten en drinken, wil ik spreeken; en als myn Man, die ook al een dagje ouwer wordt, en die toch dat loopen en draven naar de Werf en op de Schepen niet laaten kan, dan uitging, kon Willem hem wat vasthouden; dat zou een groote gerustheid voor my zyn, want ik denk altyd, dat ik hem nog eens met een gebrooken arm of been zal t'huis krygen. En dat is de reden, dat ik u zo een langen Brief schryf; want het hart wil een klaager hebben; en het eene woord haalt het andere uit, zo als gy, Mevrouw, wel zult weeten. Met Zuster daar over te spreeken, helpt niet. | |
[pagina 130]
| |
Zie, Mevrouw, zy kan geen strootje in tweën byten, geen vinger in den asch steeken, of haar Man weet het. Zo dat het maar waar is, een goed Man moet men één, een kwaad Man twee oogen uitsteeken. Ik zeg dat niet op myn Man; och Heer, Mevrouw, ik moet hem zelf zakgeld geeven; want hy zeit altyd: het Wyf is de Cassier; en dan lacht hy. Myn Man heeft al dikwyls met Gerrit aan den haal geweest; maar wat is 't? Dan wordt er geschreeuwd en gekeeven, en gevloekt, en de zaak blyft, zo als zy is; want Freryk is driftig, en Gerrit is, nu hy zo een ryk Man is, Salomon te wys; en ik zal nooit myn regte vrolykheid weerom hebben, als Willem niet weer te regt komt. Ik heb zo een meêlyden met Keetje, dat ik het niet half zeggen kan: het is zulk een zoet Vrouwtje. Ik kan evel niet begrypen, hoe zy zo hard is op Willem; maar ik denk, dat het maar gemaakte mouwen zyn. Want het is onnatuurlyk, dat ik myn Man, die my vreemd is, meer lief heb dan myn eigen Kind, als het niet ondeugend is. Ik bid alle daag uit Hellenbroek, het Gebed voor de Zeevaarenden; want dat hy ergens op zee zwerft, is by Freryk hemels vast, om dat hy zo een knappen Jongen is, en die zyn overäl gewilt. Nu, onze lieve Heer heeft Freryk wel van zyn agtste jaar af bewaard, op al zyne reizen, die hy deed, en ik hoop, dat die Neef Willem ook wel zal bewaaren. | |
[pagina 131]
| |
Nu, Mevrouw, verschoon my, dat ik myn stoute schoenen zo heb aangedaan. Ik zal altyd voor u bidden, om dat gy zo eene Huishoudster zyt, en zo goed arms, gelyk Nigt Ryzig zegt, die u deezen zal bezorgen. De dienstpresentatie en groetenis van my en myn Man.
m. de harde. |
|