Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 120]
| |
Tedergeliefde zuster!Ik haaste my om u te schryven. Meer dan agt weeken lag er, na veel omzwervens, aan myn tegenwoordig Logement een Paket Brieven, allen van den ongelukkigen Jongeling, over wien ik u in mynen laatsten zo breedvoerig geschreeven heb. Zynen Brief aan my sluit ik hier in; den anderen geef ik terstond adres. Alles is te saamgeloopen, om dit draalen te veroorzaaken. In de confusie, waarin ik van hem scheidde, vergat ik hem te zeggen, dat wy van Guarnisoen veranderd waren. Maar ik schreef hem dit ook, en dat ik met onzen Generaal een Duitsch reisje ging doen, niet weetende, hoe lang dit my zoude ophouden. Ik gaf dien Brief, met eenige, onnoodig op te noemene, noodwendigheden, aan den Regiments-Doctor mede; niet anders kunnende denken, dan dat alles wel en veilig zoude bezorgd worden. De Heer Leevend was reeds vertrokken: zie hier wat hy daar over schryft. De gevolgen vloeijen allen zeer natuurlyk uit deeze oorzaak. Nu blyft | |
[pagina 121]
| |
de groote vraag: waar is hy? en in welke omstandigheden? Wat moest hy denken, dat niemand hem eenig antwoord zendt?... Kan hy niet, uit grootschheid alleen, een desperaat voorneemen gevolgd hebben? En heb ik my zelf echter wel iets te verwyten?.... Indien hy dat gedeelte van Duitschland ware ingekomen, alwaar ik my onthouden heb, ik zoude hem waarschynelyk ontmoet hebben. Maar zo gelukkig heb ik niet mogen zyn. Heeft men ook bericht van hem in Holland? Meld het my terstond, als ook, of het mooglyk is, dat ik hem kan vinden. Indien men my de plaats maar weet te zeggen; myn hart brandt in my, om hem te zoeken, te vinden, te regt te brengen!... Hy is myn Vriend, een Vriend, zo als ik nooit had: een Jongeling, aan wien ik de verborgenste geheimen van myn hart kan, begeer, vuurig wensch toe te betrouwen. Ik ben zelf naar de hut geweest, en kom zo te rug; maar niemand wist my iets meerder te zeggen. Zyn fraai Rypaerd staat by my op stal: ik ga het dikwyls zien, of het wel bezorgd wordt, en zal er wel eens gebruik van maaken. Wie is Juffrouw Belcour, aan wie zyn eene Brief geadresseerd is? De Brief is verbaasd dik; ik denk, dat er aanmerkelyke verhaalen in voorkomen. Nu nog een paar woorden over my zelf. Myn reis is my zeer wel bevallen; en ik durf hoopen, | |
[pagina 122]
| |
dat zy, die ik bemin, met zo veel liefde als achting in onze familie zal ontfangen worden, indien zy eens besluit, om uwen Broeder een zeer gelukkig Man te maaken. Wat verlang ik om van onze dierbaare Ouders gunstige berichten te ontfangen, vooräl betrekkelyk tot den welstand myner tedergeliefde Moeder! Ik vrees, dat ik vooreerst het langgewenscht genoegen niet zal hebben, om u allen te omhelzen. Myne liefde en eerbied blyven onverminderd. Omhels allen, met een hart vol geneegenheid. Vergeet niet uwen Vriend, myn waarden Kolonel. Die zal zeker zich op zyn nieuw Land-verblyf duizend nuttige bezigheden weeten te verschaffen.... Myn Knegt waarschuwt my, dat de post vertrekt. Wel dan,
T.T.
h. veldenaar. |
|