Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 117]
| |
Mevrouw!Dewyl de Heer Bernards, om zyne eigen zaaken, verpligt is naar Rotterdam te gaan, en ik weet, dat ik hem dingen van het allerhoogste belang veilig kan toebetrouwen, heb ik hem verzogt, om deezen nadenmiddag by my een pakje te komen haale, met verzoek, om zulks aan u, Mevrouw, alleen en in eigen handen overtegeeven. Hier op ben ik volkomen gerust: den weinigen tyd, dien ik nu nog overheb, zal ik besteeden, om aan u, Mevrouw, te schryven. De Heer Bernards is een fatsoenlyk wel gezeeten Koopman, of eigenlyk Fabriqueur. Hy beminde Juffrouw Roulin, en was nooit zo zeer de Vriend haarer familie, dan toen die het allerongelukkigst was, met opzicht tot haare tydelyke middelen. Hy was merkelyk ouder dan zy. Ik kende hem voor zeer lange, en bevond hem een Man, die verdient met onderscheiding behandeld te worden. Gy, Mevrouw, zult hem nader leeren kennen, uit sommige Brieven, tusschen myne Vriendin en | |
[pagina 118]
| |
my gewisseld; want ik zende u hier nevens, niet alleen het gecachetteerde Paket van den Heer Leevend, maar voeg hier ook alle de Brieven by, die ik van hem ontfing, als ook allen, die ik in de Bureau myner zalige Vriendin, betrekkelyk op dit geval, gevonden heb. Kan ik, Mevrouw, u wel immer grooter blyk geeven van myne onuitdrukbaare hoogachting, dan door u alles toe te betrouwen, wat gy kunt verlangen te weeten? Allerwaardigste Vrouw! Lees, en voel alles, wat een deugdzaam medelyden het hart eener Vrouw kan doen gevoelen; ook, als zy niet zeer hartstochtelyk is! Juicht gy niet in uwe vooringenomenheid omtrent een Jongeling, als myn Vriend? En kunt gy, zonder traanen, een Engel zien wegkwynen, door eene liefde, zo zuiver, zo verheeven, als er ooit eenen Vrouwelyken boezem verwarmde. Hoe ben ik het met u eens, Mevrouw, om niets van dit alles, voor als nog, aan uwe beminlyke Dogter te doen weeten! Gy zult uit myne Brieven, vooräl uit die, welke in het Paket zullen liggen, zien, hoe ik met u in gedagten overëenstem, wanneer wy spreeken, ‘over den geest der Menschen, zyne ontwikkeling, zyne bestemming.’ Met een my ongewoon sterk verlangen, wensch ik de uitmuntendste aller Moederen te zien: ik begryp echter, dat dit vooreerst niet zyn kan. | |
[pagina 119]
| |
Mooglyk weet gy niet, Mevrouw, dat ik niet behoor onder het getal der geenen, aan wie de Godheid aanzien en schatten mededeelt. Ik ben de Dogter van een Fransch Predikant, kende naauwlyks myne Ouders, wierd uit Christelyk medelyden aangenoomen door de zalige Ouders myner Lotje. Aan die ben ik alles verschuldigd; eene voortreffelyke opvoeding, en ene kostwinning, die my meer geeft dan het noodige.... Daar is de Heer Bernards: hy weet niets van den inhoud deezer. Onmooglyk kan ik beschryven, hoe zeer ik ben, Mevrouw Helders
Hoogstachtende Dienares,
a. belcour. |
|