Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Geleerde heer!Myne verwondering over den inhoud van den Brief, door u aan my gezonden, is zeer groot. Hoe kon zo een voorzichtig Man besluiten, om my, zo weinig by u bekend, zulk een allergewigtigst geheel mede te deelen! Hou u echter van myne geheimhouding verzeekerd: ik weet, wie gy zyt, doch wil het niet weeten; daarom zal ik in het afschrift, dat ik van deezen Brief maak, uw naam niet invoegen. Gy hebt my vertrouwd, en dit stelt my buiten staat, om u daar immer berouw van te doen hebben. Indien gy my niet in uw vertrouwen had genoomen, dan zoud gy my een zeer groot verdriet gespaard hebben: het is dit, ik zoude dan niet hebben geweeten, dat er alweêr een eerlyk Man minder is, dan ik my gevleid had; en dit zeker grieft een' Man, die zo gaarn wel denkt over zyne Mede-Menschen. Hoe weinig verleidens hebben nu uwe breede lofredenen; zy zyn my zelf verdagt! Ik weet ook wel, dat ik die niet kan verdienen. | |
[pagina 82]
| |
Uit deeze ronde inleiding, zult gy wel begrypen, dat ik met u magtig in manier van denken verschil. Ik acht het naauwlyks der pyne waardig, u daar de redenen van te zeggen. Evenwel, de achting, die ik heb voor uwe bekwaamheden, dwingt my om u te zeggen, welke bezwaaren ik tegen u inbreng. In zo verre wil ik uw Vriend zyn. Ik zal ernstig en bedaard schryven: mooglyk heeft dit wel eenigen invloed op u, indien het ten minsten waar is, dat gy eenige achting voor myn oordeel hebt; hoe verrukt zou myn ziel zyn, zo ik u van gedagten deed veranderen; hoe zoude ik my voor uw Vriend verklaaren, als gy uwen rang van een eerlyk Man handhaafde! Ik ben nog jong, en laat my op myne Menschen-kennis weinig voorstaan; maar my is echter bekend, dat men wel eens bewyzen, die ons zelf niet voldoen, voorwendt, om eene zaak, die wy willen rechtvaerdigen, eenigen schyn te geeven; en dat wy eindelyk de dupe van ons eigen vernuft worden. Dit gaat gemakkelyker, naar maate wy meerder gevat zyn op de bedriegelyke sluitredenen eener spinnewebbige Schoolsche Logica. Dit in het oog houdende, zal ik met die bescheidenheid, die een begunstigd Discipel van den braaven Professor Maatig betaamt, uwen Brief beantwoorden. Vergeef my des, als ik u wat lang ophoude; ik heb de kunst nog niet fix om, met weinige woorden, veel te zeggen. | |
[pagina 83]
| |
Wat verwagten alle braave verstandige Menschen van een eerlyk Man? Dit is het minste: dat de eerlyke Man nooit spreekt tegen zyne gedagten. Ik spreek hier niet van een eerlyk Man, die eenige oogenblikken onder de magt van deeze of geene drift staat; maar van den bedaarden eerlyken Man, den eerlyken Man, die eenpaarig, zonder vervoering handelt. Maar kom aan, ik zal het woord eerlyk Man eens in de allerruimste beteekenis des woords opvatten. Hebt gy, toen gy uw examen doorstond, gesprooken zo als gy dagt? Gy zelf zegt: ik heb beloofd valschheid te leeren, en ik leer waarheid. Gy hebt des uw uitmuntend ampt aanvaard als een veinsaart. Een door eerlyk, doch driftig Predikant Heftig, wist hy dit, zoude kunnen zeggen: gy hebt den Menschen niet geloogen, maar Gode: maar ik vraag u: is het ook geöorloofd kwaad té doen, op dat het goede daar uit voortkome? en gy zelf zult zeggen, neen. Gy leert ook geenzins den Catechismus, het geen gy beloofd hebt; gy leest alleen de Zondagen af, maar gy verhandelt geen eene Grondstelling, die de Gereformeerde Kerk hier karakteriseert, en zy in den Catechismus voor beweezen houdt. Stel het volgende geval. Er komt eens iemand by u, die zeide: ‘Dominé, ik hoor zo veel praaten van Catechismussen, en Confessien; ik hoor de eerste de Heidelbergsche, de | |
[pagina 84]
| |
tweede de Augsburgsche, of van Hans de Rys noemen: wat zyn dat toch voor dingen? Maar vooräl, wat is toch de Heidelbergsche Catechismus? Daar ben ik het meest benieuwd naar.’ Zoud gy dan tegen zo een Man zeggen: ‘In dien Catechismus wordt ons geleerd, dat er maar één God is; dat Jezus voor alle berouw hebbende Zondaars voldaan heeft; dat wy Menschen eenen vryen wil hebben, en daarom ook alleen aanspreekelyk zyn voor onze daaden; dat wy allen zullen opgewekt worden en eeuwig leeven?’ Deeze Leerstellingen, dit weet gy zeer wel, karakteriseeren dit beruchte Boekje geenzins. Gy misleidt des den geenen, die u genoeg vertrouwt, om by u onderrichting te zoeken; en gy zyt overtuigd, dat gy hem misleidt. - ‘Gy hebt beloofd den Catechismus te leeren, voor zo verre die met Gods Woord overëenkomt; gy hebt ook beloofd valschheid te leeren, en gy leert waarheid.’ Hier, dunkt my, spint gy u zelf zo al taamlyk in den war. Is het ook eerlyk, dat men door gebaarden goedkeurt, juist dat geen, 't welk men of verfoeit, of waar mede men den gek houdt? Moogt gy dit doen, als gy bezig zyt om anderen in den Godsdienst te onderwyzen? Wordt gy niet betaald voor uwen arbeid? Het Godsloontje is sober, maar de Souverein geeft niet meer; dit wist gy; en gy naamt evenwel die conditie aan. | |
[pagina 85]
| |
Mogen wy zo verre de spraak misbruiken, dat wy daar door juist het tegendeel te kennen geeven van het geen wy meenen? Waar blyft, indien men dus met woorden mag speelen, de trouw, die grondslag van alle Maatschappyen? Schaamt gy u niet dus te doen, als gy op den stoel der waarheid voor het Volk spreekt? Moet uw loon u niet in 't aangezicht vliegen, als gy het ontfangt, en gy, in plaats van opbouwen, schurkagtig ondermynt? als gy listig afbreekt? Spreekt gy, om niet verstaan te worden. Spreek dan gelyk de Roomsche Geestelyken; dit is wel even dwaas, maar echter veel eerlyker. Het Volk is ten minsten door den klank gesticht. Maar gy bedriegt uwe toehoorders. Indien gy u nu nog by de eerlyke Lieden durft voegen, dan kan ik my naauwlyks vleijen met de hoop, van u te zullen overtuigen, hoe weinig recht gy daar op hebt. Wat is de reden, dat ik iets belyde? Immers geene andere, dan om bekend te maaken, wat, en op wat grond men iets voor waaragtig houdt. Gy geloofde geene der Leerstukken, die den Gereformeerden Godsdienst karakteriseeren; gy laat echter den heiligen naam uwes Gods daar over aanroepen; en uw houding getuigt, dat gy amen zegt. Gy laat u omhelzen door uwe Ouders, gelukwenschen door uwe Vrienden; de Kerk ontfangt u, in al de eer en het voordeel der rechtzinnige Leeraars; en gy lacht | |
[pagina 86]
| |
met dit alles, juist of het eene onschuldige aartigheid ware; waar by niemand lydt, en die elk vermaakt. Gy bedriegt elk, gy spot met den Souverein. Zy bezoldigt u, om het systema van Dord te prediken; gy belooft, gy bezweert, dit te zullen doen; gy doet net het tegendeel. Weet gy wat; tusschen ons gezegd, gy zyt een listige schurk. Is dit wandelen in die edele eenvoudigheid, die eenen Prediker van den Godsdienst der Christenen betaamt? Gy verkeert met zulken, die of ten last, of ten minsten onverschillig zyn; en die, buiten hunne rechtzinnigheid, niet voor u bereekend zyn. Gy schuwt eerlyke Lieden, die zich hebben afgescheiden van eene Kerk, wier Grondleer zy niet voor Euangelisch hielden. Gy noodigt (en dat staat u niet vry,) ten Avondmaale zulken, die geene Attestatie kunnen krygen; ja zelf Lieden, die gy zeer wel weet, dat niet slegts niet Gereformeerd, maar zelf die geen Christenen zyn. Gy laat een bedilziek onkundig Deist, wier beuzelagtige Schriftjes gy kent en zeker belacht, hoe veel verschooning gy ook voor hem in zyne te groote galagtigheid weet te vinden; (iets, dat gy niet zult durven ontkennen;) gy laat, zeg ik, een Deist toe, gedagtenis te houden van den dood des Zaligmaakers, die in de waereld gekomen is, om ons met God te verzoenen: Versta my wél, ons zeg ik met God, niet God met ons; dit denk- | |
[pagina 87]
| |
beeld is veel te onschristmaatig, om by my eenig gewigt te kunnen hebben. Eet met hem in uw huis een stuk brood, drink een dronk wyns, ter gedagtenis van den dood des grooten Socrates. Is hy een eerlyk Man, (maar ik heb wat naauw gezette begrippen van dat schoon karakter, en breide die veel verder uit dan tot het hebben en houwen,) gaarn zoude ik die plegtigheid met hem vieren. Dit alles doet gy, deed gy reeds veele jaaren; en zegt uw geweeten u daar niets onäangenaams over? Dat een jong, driftvol, door de omstandigheden weggesleept, weinig onderweezen Mensch, dat in al de druktens eener oproerige waereld leeft, niet altoos de stem van zyn geweeten hoort; dat hy een ondoorzoekend geweeten een gerust geweeten noemt, dit begryp ik; maar! dat een Man van uwe jaaren, uw doorzicht, in uwe afzondering, een listig gevormd plan, koelzinnig, ja met eigen zelfvoldoening, blyft volgen; een Man, die denkt, die niet spreekt, dan om te leeren en te stichten; een Man, wiens hoofd-bezigheid hem bepaalt by God! by dood en eeuwigheid - daar over beeft myn hart. Gy wendt echter zekere gerustheid voor: willen wy den aart dier gerustheid eens onderzoeken? De groote kenner van Menschen en zaaken, Salomon, zegt: die in oprechtheid wandelt, wandelt zeker. Die in oprechtheid wandelt, behoeft bui- | |
[pagina 88]
| |
ten zich geene geruststellende redenen te gaan zoeken. Zyn verlicht geweeten, zyne bedaarde zielsgesteldheid getuigen hem, dat hy in oprechtheid wandelt. Het angstvallig uitzien naar redenen voor ons doen of laaten toont reeds, dat er iets niet richtigs gedaan is. Als ik eens weet, dat ik zeer zeker op den regten weg ben, vraag ik niet geduurig, ben ik wel op den regten weg? Als ik weet, dat ik een stuk gouds, 't welk eens den toets doorstond, by my heb, leg ik het niet geduurig weêr op de schaal. In het eerste geval slap ik yverig voort, om myn doel te bereiken; in het tweede, maak ik het allerbeste gebruik van dien schat. Gy zegt dan voor eerst: men moet de Kerk in de Kerk reformeeren. Dit is reeds tot verveelens toe herhaald, en kan op de lyst der Loci communes geplaatst worden. Goed! Hervorm de Kerk in de Kerk; handel slegts eerlyk, kom er voor uit. Een Hervormer, zonder moed, maakt zyn eigen zaak verdagt, en vordert nooit. Om dien moed te bezitten, behoeft men noch zo onvoorzichtig te zyn als Hus, noch zo opstuivend als een eerlyke ruwe Luther; men behoort echter zo braaf te zyn als Erasmus, en zo goedwillig als Melanchton. Bedenkt gy ook wel, welke Kerk gy Hervormen wilt? De Hervormde Kerk zelf: 't is die Kerk, waar van gy getuigt hebt, dat zy alleen | |
[pagina 89]
| |
de waare Zaligmaakende Leer heeft; wat valt er in zo eene Kerk te hervormen? Men smaale zo veel men wil op eenen beminlyken Erasmus; men schempe op zyne zagte tot lafheid overhellende gesteltheid; die zelfde Erasmus durfde echter de dwaalingen der Roomsche Kerk aantasten, en dat wel openlyk; en dat wel met de uitmuntendste wapens, die het gezond oordeel, de smaakelykste boert, en een heilig leven kunnen aanvoeren. Hy, die wel eens zeide: als de waarheid oproerig is, haat ik haar, wierd zo wel de geessel als de glorie der Munniken; en gy weet, dat dit gespuis, getergd zynde, niet te verachten is. - Hy kwam er voor uit, dat de Kerk hervormd moest worden. Maakte hy daar van, geduurende zyn geheel leven, niet zyne voornaame bezigheid? Zyn vernuft, zyne oordeelkunde, zyne groote geleerdheid wierden tot dit uitmuntend einde altoos aangewend; ook als hy domheid en ontucht met schorpioenen strafte. Waar in bestaat nu uwe Hervorming? Daar in: ‘dat gy zulke waarheden, die gy, als alleen Zaligmaakend zynde, beleeden hebt, verraaderlyk ondermynt; daarin, dat gy Leerstellingen, die gy als zielschaadelyk hebt afgekeurd, en beloofd hebt uit te roeijen, onder de hand begunstigt, ja, uitbreidt.’ Laat ik eens onderstellen, (hoewel, dit is uw geval niet,) dat gy, toen gy uwe Belydenis | |
[pagina 90]
| |
deed, ter goedertrouw handelde, maar dat gy naderhand gezien hebt, dat andere Christen-Gezindheden veel zuiverder de Leer des Euangeliums predikten; dan blyft nog de vraag: schikt de Souverein van den Lande u dan uw Tractement, (hoe groot, of hoe klein dat zy, doet er niet toe; gy wist, hoe veel zy geeft,) om daar voor in haare Kerken de veröordeelde gevoelens der andere Christen-Leeraars in te voeren? Doet zy het? Kom er voor uit. Gy weet beter, en tevens, dat indien uwe verraadery ontdekt wordt, die zelfde Souverein u zoude versteeken van de bezolding; vermits gy uwe belofte breekt. Als een dief kon zy u te recht stellen; want gy neemt geld naar u, waar op gy geen het minste recht hebt. En zoud gy, in zo een geval, over onrechtvaardigheid, over vervolging kunnen klaagen? Dit zeker heeft te weinig schyns, immers by Menschen, die wél denken, en wél doen; zy zoude u straffen, niet om dat gy leert, het geen gy voor waarheid houdt, niets minder! Getuigen zyn de openbaare Kerken van alle Gezindheden, waar in elk God dient naar zyn best inzien; Kerken, die wel degelyk door den Souverein beschermd worden, tegen alle geweld en baldaadigheid: maar zy zoude u straffen, om dat gy u hebt laaten beloonen voor het ondermynen van een Gebouw, 't welk gy behoorde te versterken; om dat gy dit, onder het plegtig aanroepen van | |
[pagina 91]
| |
Gods naam, beloofd hebt te zullen doen. En noemt gy dit nog de Kerk hervormen? Laaten wy nu nog eens zien, of gy uwe Toehoorders wel gezonder begrippen geeft? Gy zelf verdeelt (en dat aartig genoeg,) uwe Toehoorders in drie rangen. Sommigen zyn zo dom, dat zy niets, van alles wat gy zegt, verstaan; gy hebt Zomerkalanten, en daar onder zulken, die gy, nopens uwe rechtzinnigheid, gerust stelt, door eenige Orthodoxe Kunstwoorden, en den geliefde Kerkgalm; gy hebt Toehoorders, die eveneens denken als gy. Wie van deezen krygen nu gezonder denkbeelden van God en Godsdienst? Zeker, geenzins de eerste soort. Zy verstaan u niet; zy kunnen u niet verstaan. Deeze Menschen leeven en sterven des in die onkunde, waar in gy hun gevonden hebt. Deeze Menschen grenzen zo naar aan het Dierenryk, dat zy niet voor uwe verantwoording komen. De Inbeelding is by deeze Lieden verstand; de voor-oordeelen zyn de richters hunner bedryven; hunne zeeden zyn zo grof als hunne smaak; hunne genietingen zyn geheel zinlyk. De tweede soort wordt door u bedrogen; om dat gy spreekt zo als zy gelooven; zy gelooven, en moeten gelooven, dat gy denkt, zo als zy denken; gy versterkt hen dus in hunne dwaalingen. Twee groote deelen der Toehoorders blyven des onhervormd. Het overige zeer klein getal behoeft van u niet te lee- | |
[pagina 92]
| |
ren: wat is waarheid? Dit zyn gezonden, die geenen Medicyn-Meester noodig hebben; en zulken te doen Medicineeren, keurt gy zelf af. Gy zyt des door u zelf geöordeeld, en een onnutte Dienstknegt; blyft gy dit? nooit kunt gy ingaan in de vreugd van uwen Heere. Willen wy nu ook eens zien, welk zedelyk kwaad gy door uwe politique misdaad voorkomt? Vergeet echter niet, dat eerlykheid en goede trouw bronnen zyn van zedelyk goed: vergeef my deeze noodige herinnering. Gy komt den dood uwer Ouderen voor: fraai gevonden! Om hen in 't leven te spaaren, bedriegt gy hun. Om uwent wil bloos ik. Uwe Ouders zyn styf Orthodox; hoe oprechter zy zyn in hunne belydenis, hoe moeilyker voor u het geheele geval wordt; dat beken ik gaarn, en dit is nog de beste verdeediging, die er voor u te vinden is. Echter maakt men van het besterven des afvals eens beminden Zoons veel meer geruchts, dan met de waarheid en ondervinding strookt. Geen Vader, zo veel ik weet, kreeg daar eene Beroerte van; geene Moeder bestorf zo eene verandering in haars Zoons denkwyze; ook niet al wordt die Zoon Leeraar by andere Protestantsche Gemeentens. In 't eerst verwekt dit wel eenige verwyderingen, moogelyk eenige hardigheden; maar van onterving, om eene misdaad van deezen aart, hoorden wy, zo ik het wel heb, nog nim- | |
[pagina 93]
| |
mer. En indien de kwaadaartigheid al eens zo verre ging, dan vertrouw ik, dat de Souverein, in een land van vryheid en recht, wel in staat zoude zyn, om deeze verkeerdheden buiten effect te stellen. Eene vastmaaking van zo veel der nalaatenschap, als men konde vastmaaken, is wel eens het gevolg; doch wie zou zich deeze onrechtvaardigheid niet, ter liefde voor de waarheid, blymoedig getroosten? Vrouwen zelf weeten wel eens, terwyl zy zich met verontwaardiging daar aan stilzwygend onderwerpen, Mannen een voorbeeld te geeven; en gelooven, dat zy dan nog niet meer dan in oprechtheid wandelen. Doch, als zo een Zoon of Dogter zich van de publique Kerk afscheidt, en zich in allen opzichte pligtmaatig en dankbaar gedraagt omtrent Ouderen, nuttig poogt te zyn, en zy waarlyk voor God, en die welken hun kennen, gemoedelyk leeven; als men niet doldriftig verdraagzaam is, als men niet onverschillig wordt, geen party aanhangt, overäl daar gepredikt wordt gaat, en Avondmaal houdt by die Christenen, met welken men het naast overeenkomt, dan komt by tydverloop alles wel weêr te recht. De Natuur wordt gehoord, ook als de Orthodoxie sterk spreekt. De afkeer van zo een Zoon of Dogter, uit drift gebooren, verkwynt, en verkeert in medelyden; dit medelyden wint en verzagt het hart. Och, (zegt de vertoornde Vader,) het is myn kind! dit is het | |
[pagina 94]
| |
eenige geval, waar in het tegen my opstond; het dwaalt; God kan het te recht brengen: Alle ongenoegens wyken: de verzoening volgt wel rasch. Maar stel eens, dat de uitkomsten min gunstig zyn, blyft het daarom minder uw pligt, eerlyk te handelen? Staat het aan uwe keur, is het iets, dat gy doen of laaten kunt, uw geweeten te volgen? Moet gy niet zo wel waarheid als deugd prediken? Ik weet het, myn Heer, daar zyn schrikkelyke Menschen! Niet veele jaaren geleeden sterft hier, hier in onzer beider Vaderstad Amsteldam, eene Moeder, onverzoend met eenen snikkenden ongelukkigen Zoon, dien zy ontërst, om dat hy, tegen haaren wil, een deugdzaam Meisje van goeden huize, zonder geld, trouwde. Zy weert hem, zyne knielende Vrouw, zyne twee onnozele Kinderen, met stervende handen van zich af; zy sterft, en druischt onverzoend in het Gericht van den Almagtigen..... De pen valt my uit de hand.
Maar zulke gruw'len zyn, ô vreugd, zeer ongemeen:
Natuur brengt Monsters voort; deez' Moeder was er een.
Gy verhindert hier door veel moeilykheden enz. Maar welke moeilykheden zyn er onstaan, toen onlangs twee Proponenten, of eigenlyk Studen- | |
[pagina 95]
| |
ten, waar van een zelf in het Staaten-Collegie gewoond had, tot andere Gezindheden overgingen? Gaande de eene by de Remonstranten, en de tweede by de gemaatigde Doopsgezinden het Predikampt waarneemen. Toen, voor meer dan dertig jaaren, zeker nog leevend Predikant, door allerlei treeken en bedriegeryen, zich in de publique Kerk wilde handhaaven, en eindlyk den rug keerde aan zyne beste Vrienden in die Kerk; wat zyn er toen geheele Bibliotheeken van Schot- en Laster-Schriften uitgekomen! Geen braaf rechtzinnig Predikant zal u haaten, om dat gy met hem in denken verschilt; zo gy maar, als een eerlyk Man, daar voor uitkomt. Geen Professor Maatig, geen Dominé Veldenaar, zullen u met kleinachting beschouwen; maar onoprechtheid is altoos verachtlyk; en in eene zaak van zo veel gewichts, is zy onverantwoordelyk. Beide deeze Mannen prediken het welverklaard systema van Dord. Met uwe Jesuitische onderscheidingen van Politique en Zedelyke misdaad bemoei ik my niet. Uwe eloges, hoe voldaan ik ook over my zelf ben, zyn voor my niet gevaarlyk. Indien ik eene Epoque in de Kerkelyke Historie moet maaken, zulks zal niet zyn ten koste van myn eer, of geweeten. Myn eer, myn hart, myne gedagten zyn de mynen: verstaat gy deeze hartige taal? | |
[pagina 96]
| |
Ik weet, dat gy bekwaam, geleerd, onberispelyk zyt; uit dien hoofde neem ik belang in u. God zal oordeelen; maar wee u, indien gy, uit waereldsche belangen, tegen uw licht blyft aanzondigen. Breng zulk een smaad niet over den besten Godsdienst, my als nog bekend. Zo u de vrede uwer ziel dierbaar is, bedank voor uw ampt; neem, zonder opschudding te veroorzaaken, een eerlyk bedaard, gemoedelyk afscheid; ga dus uit eene Kerk, wier karakteriseerende Leerstellingen gy verwerpt. Vervoeg u dan, openlyk en niet onderkruipenderwyze, by die Gezindheid, waar gy alles moogt leeren, zonder ergens dan aan het Euangelie gebonden te zyn. Men zal zeker een eerlyk verstandig Man, met zyn Huisgezin, voor behoeftigheid bewaaren. Gy zult rust in uw geweeten hebben, en uwe talenten op de beste wyze aanleggen. Ga niet voort met u te verwyderen van zulken, die met u het zelfde denken, en tegen wien gy niets kunt inbrengen, dan dat zy eerlyker gehandeld hebben dan gy: zie er alleen uit, dat de Souverein niemand om zyne denkwyze versteekt van vast bepaalde voordeelen. God heeft myne familie met goederen gezeegend; ik hebbe vermogende Vrienden: ik wil overäl, meer door daaden dan woorden, uw Vriend zyn. - Verkiest gy dit niet, schryf my dan nooit meer; want ik zoude om niets ter waereld in Briefwisseling gewik- | |
[pagina 97]
| |
keld worden, met een Man van uw geveinsd karakter. Uw Naam blyft by my een geheim. Zo rasch ik deezen gecopiëerd heb, zal ik hem eigenhandig adres geeven. Ik ben, is het mooglyk,
Uw geneegene Vriend en Dienaar,
willem leevend. |
|