Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
Achtingwaardige juffer!Ik zie zelf wél, dat het u wat vreemd zal voorkomen, eenen Brief zonder naam te ontfangen: maar uw Eerwaardige Vader zal u zeker wel eens gezegd hebben; wees oprecht gelyk de Duive, maar ook voorzichtig gelyk de Slange. De liefde-dienst, dien ik u ga doen, doe ik u alleen uit overgroote zorgvuldigheid voor uwen goeden naam; en het doet er niets toe, al weet gy niet, aan wie gy deeze verpligting hebt. Men vindt wel meer lieden, die niet bekend willen zyn, als zy weldaaden uitdeelen. Om ter zaak te komen! Meermaalen heb ik gehoord, dat gy veel verkeerde met zekere Rotterdamsche Juffrouw; voor al wanneer zy in uw oord met haare Ouders buiten is. Ik geloofde, dat gy die Conversatie alleen uit zekeren slenter, waar van men zich niet altoos ontslaan kan, hield; en dat gy, in vermogen verre beneden die Dame zynde, dulden moest, het geen gy niet ontwyken konde: zynde uw Vader slegts een Dorps - Predikant, en mooglyk, min of meer af- | |
[pagina 43]
| |
hanklyk van eene schatryke Familie. Maar dit denkbeeld is voorlang verdweenen; gy zelf hebt Juffrouw Helder gelogeerd, en ik hoor, dat gy op de byzonderste wys met haar verëenigd zyt. Zy spreekt ook veel van uwe vriendschap voor haar. Zy wendt óók voor, dat zy Juffrouw Veldenaar teder bemint. Geen wonder. Uw naam is by de beste Menschen een' lofspraak. Uwe zedige ingetogenheid, uw beminlyk karakter, uwe uitmuntende opvoeding, moesten u verwyderen van eene Dame, die niets is dan eene gerasineerde Coquette. Kan eene verstandige Juffrouw Veldenaar eene Vriendin kiezen als deeze, die zich tot de fabel van de geheele Stad maakt? Kan de nederige Familie eens Predikants strooken met de onverdraaglyke trotschheid eener Dame, die zich daar door ook dat inschikkelyke onttrekt, 't welk men mooglyk anders nog, in zekeren opzichte, met haar zoude hebben; in dien fatsoenlyken Burgerstaat, die nergens voor haar in heeft te wyken, dan in - geld. Hoe veele braave Heeren, betooverd door haar kunstig inneemend voorkomen, heeft zy misleid! Ik ontken niet, dat zy wel iets heeft van eene fraaije houding; doch eene schoone Vrouw is by my iets anders dan Juffrouw Helder. Wie zal bepaalen, in hoe verre zy daar zelf oorzaak van is?...... Weet gy wel, - maar neen, gy leeft te veel buiten de waereld, om zulks te | |
[pagina 44]
| |
weeten, - weet gy wel, dat Juffrouw Helder overal gezien wordt, en niet altyd in een gewaad, waar door een zedig oog niet geërgerd is? Weet gy wel, dat zy niet lang geleden in zekere Stad, op eene publicque plaats, haar Toilet gemaakt heeft, geassisteerd door een drie vier dartele Jongens en Meisjes of - getrouwde Vrouwen? Mogt toch de eerste Man, met wien zy weder een zotten rol zal speelen, haar bedanken! Is dit eene Vriendin voor Juffrouw Veldenaar? Juffrouw Helder rydt te paerd, en niet altoos in het gezelschap van haaren Vader. Weet gy wel, dat zy thans den braaven Heer Renting om den tuin leidt? Weet gy wel, dat zy daarom in haars Vaders ongunst gevallen is? Weet gy wel, dat zy (zo veel dat in eene Coquette plaats kan hebben,) verliefd is op een zeer slegten knaap, die door zyne slegte sentimenten, en nog slegter gedrag, van de Leidsche Academie gebannen is? dat hy een neêrlaag gedaan heeft, en gevlugt is? Dat Professor Maatig hem voorstaat, is waar; doch Professor heeft eene heele aartige Vrouw... en geleerde Lieden zyn doorgaans dom. Dat Juffrouw Helder omtrent u niet trotsch zyn zal, dat begryp ik: zy heeft uwe vriendschap te noodig, voor haar zeer dubbelzinnig gedrag. Zo gy des niet door een onbetaamlyk personeel behagen verblind zyt; zo gy niet door haare complimenten verblind zyt, dan begryp ik er niets van. | |
[pagina 45]
| |
Sommigen zeggen, (anderen ontkennen het) dat zy zeer veel verstand heeft; dat zy onweêrstaanbaar beminlyk zyn kan, en het altoos is omtrent haare Coosje; zo noemt zy u. Breek des met eene Dame, die u zo berispelyk doet voorkomen. Breek des te eerder, om dat zy zo volage is in de vriendschap als in de liefde. Geloof my, gy zult niet lang de mignion zyn! De Maan is niet veranderlyker. Zy zal u nog eens, om dat zy zo veel meer is dan gy, in haare koets met vier paerden voorby ryden, en u met een air de protection groeten; tegen de Dame, die by haar zit, zeggende: dit is Juffrouw Veldenaar. Ik heb er Buiten nog al goed gezelschap aan; anders begrypt gy wel, dat onze omstandigheden wat heel ongelyk zyn. Nog eene drangreden. Moet men niet denken, dat gy haar gedrag goedkeurt, of dat gy u uit een laag eigenbelang liëert met eene Dame, die koninglyke schatten bezit en te wagten heeft? Verbeteren kunt gy haar niet, die haar verstand misbruikt, en door een ongeregeld leven haare gezondheid nog eens zal vernielen. En wat wordt er van uwe ernstige denkwyze?.....Mejuffrouw Veldenaar! Laat dan eene Juffrouw Helder in den schitterenden kring du bon Ton; wat hebt gy daar te maaken? Dit is haar regt element; immers nog eenigen tyd: is zy nu niet twintig jaar? Dáár zal | |
[pagina 46]
| |
zy Vriendinnen vinden, even dwaas en veranderlyk als zy zelf; even zeer als zy overtuigd, dat men volstrekt alles doen mag, wat men wil, indien men met zynen goeden naam kan speelen, en een millioen of vier bezit; dat men maar den toon moet geeven; en met een aartigheid bewyst, dat men ons niet kan trekken voor den Rechtbank van Burger - Lieden; dat is van zulke Burger - Lieden, tegen wie zich airs te geeven iets fraais is. Mogt deezen het bedoelde uitwerkzel hebben, dan zoude Juffrouw Veldenaar weder boven berisping zyn. Niets anders zal myne belooning zyn: ik ben
Uwe onbekende Vriendin.
Door Mejuffrouw Veldenaar was op het schoon papier geschreven: ‘De ondeugende schryfster of schryver van dit lasterschrift verdient niet in den drang myner vluchtigste gedagten mede door te glippen; hoe veel minder dan de eere van een antwoord, al ontdekte ik haar of hem! Ik zie, met ontroering, hoe verre een boosaartig Mensch zyne verachtelyke drift kan involgen, zonder nog iets van zynen naam by de Waereld te verliezen! .... Is er dan waarlyk iets verkeerds in de menschelyke natuur? | |
[pagina 47]
| |
Wat moet ik denken! De laster is een allersterkst bewys van een geheel bedorven hart; hy is samengesteld uit de allerkwaadaartigste zonden; hy is, hy kan alleen de wellust der Duivelen zyn. De Mensch.... Ach, voor dien is hy eene onnatuurlyke zonde. Met weinig verandering kan ik op den Lasteraar toepassen, het geen de Dichter Brand van Nero zeide:
Gy zyt te snood, om door eens anders hand te sneeven; ô Schelm, uw eige hand moet u den doodsteek geeven!’ |
|