Historie van den heer Willem Leevend. Deel 6
(1785)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Dierbaare mevrouw Helder!Myne tederbeminde Moeder is, zedert uw vertrek naar Rotterdam, zo zeer verërgerd, dat het my niet van het hart mogt, my een oogenblik van haar te absenteeren, indien het niet ware ter uitvoering van die huisselyke pligten, waar toe ik meer dan ooit geroepen worde. Ik zoude anders eenen Brief, als die, dien ik van u, Mevrouw, ontfing, niet zo lange onbeäntwoord laaten! maar gy kent mynen eerbied, myne liefde, myne dankbaarheid voor u: dit zal my verschoonen! Onuitspreeklyk is myne droefheid. Ach, Mevrouw, ik zal myne onvergelykelyke Moeder, en met haar eene tedere Vriendin verliezen!... Myne traanen... laat ik myne pen nederleggen: zo kan ik niet leesbaar schryven.
Zy zag, dat ik geweend had, vatte myne hand, vestte haare oogen sterk op my, zweeg; alles was | |
[pagina 30]
| |
stil; ik alleen in de Kamer. Myn waarde Vader is onpasselyk, hy ging vroeg ter ruste; myn Vriend Sytsama was ook naar zyn Logement; al de Kinderen sliepen: de Meiden waren te bed. - ‘Coosje, zeide zy, zult gy al weêr by my waaken? Ik vrees, myn Kind, voor uwe gezondheid; en hoe ongelukkig zouden dan myne onnozele Kinderen zyn!’ Zy sloeg toen haare oogen ten hemel. ‘Lieve Moeder, zeide ik, God zal my de vermogens geeven, die Hy weet, dat ik noodig heb, om aan mynen pligt te kunnen voldoen: Hoe bevindt gy u tegenwoordig?’ Zy zweeg. Dit verstond ik. Myne traanen stroomden. ‘Het is, zeide zy, niet onmooglyk, dat ik nogmaal van den oever des doods te rug kome; maar, indien de uitkomst het tegendeel bevestigt, dan behaagt het God niet; en myne Dogter twysselt geenzins, of daar zullen wyze en gewigtige redenen toe zyn.’ Ik. Twyfelen? neen! maar hoe allersmartelykst zal ...... Moeder. Voor lange poogde ik my voor te bereiden voor de groote, en in eenigen opzichte beslissende stands-verwisseling. Ik ben niet onbereid, maar! Coosje - ik ben Moeder!..... [Zy zweeg een poos, als in zich zelf verlooren.] Ik ben de geliefde Vrouw van den allerbesten Man. Ik ben nog in de kragt van myn leven; ik | |
[pagina 31]
| |
ben door veele dierbaare banden aan dat leven gehecht. Wie vreest er voor de dood, als 't leven hem verdriet? Dit is geenzins myn geval! In weêrwil myner laatste ziekelyke en smartelyke jaaren, had ik zo veel reden, om God te danken voor de aangenaamheden, die hy over my uitbreidde. Om dien God te danken, die geen worm tot elende schept, hoe veel minder een Mensch, die zyn beeld draagt. Ach, myn Kind, konden wy maar ten vollen bezeffen, wat het inheeft: God is liefde! Waar zoude het morren, het klagen, waar het misnoegen plaats kunnen vatten? Ik beken des dankbaar aan mynen God, dat ik dit leven bemin; maar, is het zyn wil, ik sta het af, in de troostryke voorgevoelens, dat ik tot een nog schooner stand verhoogd zal worden .... Hoe nuttig is een ziekelyk leven! Dan leeren wy medelyden, geduld en nedrigheid oefenen. Dan opent er zich eene reine Bron van Vertroosting, die wy in gezonde dagen nooit ontdekt zouden hebben. Dan is ‘God de rotssteen van ons hart, ons eeuwig deel!’ Ik. De ondervinding heeft my, myne lieve Moeder, in u doen zien, dat een verstandig Christen altoos het beste gebruik maakt van de wederwaardigheden deezes levens. Ach, hoe dierbaar, hoe dierbaar heeft uw lyden u aan myn hart gemaakt! Hoe veele lessen heb ik door uw voorbeeld gekreegen..... Mogt ik u maar behouden, myn | |
[pagina 32]
| |
geheel leven zal u gewyd blyen. Nooit zal ik u verlaaten. Onder uw oog zal ik myne pligten met vreugd volbrengen. Mogt ik u maar behouden, myne Moeder! Moeder. [Zy vouwde haare handen te samen, hief haare oogen ten hemel, zuchte, zeide vervolgens.] Kan ik u, o God van myne zaligheid, genoeg danken! ook genoeg danken voor deeze Dogter! [Zy voegde hier nog veel by, dat de zedigheid my belet te schryven, en alleen uit den mond eener Moeder als de myne kan gehoord worden; daar op ging zy, na eenigen tyd gezweegen te hebben, dus voort.] Waardste Dogter, indien het Gode zal behagen, myn leven te eindigen, hoe gelukkig ben ik dan nog! Dan ga ik naar myn graf, met deeze voor eene Moeder zo troostryke gedagten: ‘Myne jonge Kinderen blyven aan myne allerbeste Vriendin toebetrouwd; myn waarde Man behoudt in haar, ons beider Kind, een schat, die zyn bedroefd hart zal opbeuren....’ [Als met nieuwe kragten bezield, sprak zy, my sterk aanziende.] Ja, myn Kind, gy zult de traanen van zyn eerwaardig gelaat afdroogen; gy zult zynen reeds naderenden ouderdom ondersteunen .... Gy zult hem eerbiedigen, als den onvergelykelyken Vader en Echtgenoot, die my gelukkig maakmte, die zyne Kinderen gelukkig maakte; die voor God en zyn Huisgezin leefde. Gy zult voor alle myne Kinderen zorgen, allen leiden, be- | |
[pagina 33]
| |
stieren, elk naar zynen aart leeren; ontwikkel, zo als wy begonnen, hun teder verstand, geef hunne buigzaame harten de beste indrukken van hun pligt, de zuiverste denkbeelden van geluk. Groot, zeer groot zal uwe belooning zyn: door alle eeuwigheid zullen zy u nog daar voor danken. Ach, myn Kind, hoe gelukkig hebt gy uwe Moeder gemaakt! Hoe heeft God uwe opvoeding gezeegend.... Myne laatste uitzichten zelf maakt gy lieflyk, helder. Ik kon niets antwoorden; ik lag voor haar ledikant geknield. Zy hield myne hand in de haare gedrukt; myn gelaat ruste op die waarde hand, myne lippen bleeven er op gehecht .... Ik voelde het volle gewicht der pligten, die op my wagtten..... Ik was echter niet beangst, niet moedeloos. Ach, Mevrouw Helder, als men overtuigd is, dat men waarlyk uit deugdzaame beginzels het zyne wil doen, in alles wat er te doen staat, dan komt ons niets onmooglyk voor. God, die myne gewilligheid kent, om alles te doen, wat ik doen moet, zal my immers de noodige wysheid en kragten geeven, om, op de beste wyze, zyne oogmerken te vervullen? Eischt Hy dan van den Mensch, dat hy het licht zal aanzien, en daar in wandelen? dan zeeker geeft hy welgestelde oogen en welgeschapen leden. Ik vertrouw des op God, maar ben niet vermetel. | |
[pagina 34]
| |
Myne lieve Moeder wilde volstrekt, dat ik by haar zoude leggen: dat beminlyk bevel kon ik niet weigeren. ô Zalige Natuur, hoe verkwikkelyk zyn uwe invloeden! Aarde, waart gy niet een hemel, indien wy maar Menschen waren! Een weinig uuren slapens heeft myne geheele aanweezigheid verkwikt, versterkt, verleevend. - Ongelukkig zy, die dit niet verstaan, niet gevoelen!
Myn waarde Vader, die, met het hart van een Engel, als een Man treurt, en zyne gelaats-trekken beheerscht, lydt inwendig. Droefheid en zorgen sloopen hem. Hy bemint myne Moeder, met de tederheid van eenen Vriend, en met de zorgvuldige liefde van eenen Vader. Het grooter getal zyner jaaren, die men alleen door de voordeelen, en geenzins door de zwakheden ontdekt, was daar altoos aanleidelyk toe. Vergeefsch verbergt hy zich voor my: ik zie, door zyne bedaardheid, in een diep bedroefd hart. Het overige van mynen Brief, Mevrouw, zal ik afzonderen tot een antwoord op uwen geëerden, die zo veel eer doet aan haar, die gy den zelven schreeft, als aan haar, die hem opstelde. Een onschendbaar vertrouwen - daar verzeker ik | |
[pagina 35]
| |
u, is het noodig, nogmaal van. Myne tederheid voor Chrisje, myne vriendschap voor haar, zo vuurig biddende om haar geluk, verëenigen my in deezen volmaakt met uwe uitzichten, Mevrouw. Indien het niet te vry in my geacht zoude worden, dat ik, over eene Vrouw als gy zyt, durf oordeelen, ik zoude zeggen, dat uw verstand en doorzicht zo groot zyn als uwe deugden. Behoef ik u te verzeekeren, dat gy zo volmaakt over Chrisje oordeelt, als of gy alle onze gesprekken gehoord, alle onze Brieven geleezen had? Ja, Mevrouw, gy kent uwe Dogter: wilt gy het, ik zal u de geleegenheid geeven, om daar van volmaakt overtuigd te worden: doch dit zeker is niet noodig. Over den armen Jongeling denk ik juist als gy, Mevrouw; het griest my, dat hy zo veel reden gaf, om over hem op de ongunstigste wys te spreeken; en wel te meer, om dat myn Heer Helder zo zeer zyne party is. Ja, Mevrouw, wat er dan ook met Juffrouw Roulin moge gebeurd zyn, Leevend beminde altoos uwe Dogter. Had hy vermetel genoeg geweest, om zich te vleijen met de minste hoop, hy zoude zeker zich veel oplettender voor het uiterlyke gedragen hebben: voor het uiterlyke, zeg ik met oogmerk; want zyn hart, acht ik, is geheel onbedorven. Chrisje bemint hem, en is niet verliefd: jammer, dat men | |
[pagina 36]
| |
dit zo zelden onderscheidt! Indien Leevend een slegt karakter heeft, dan zal zy in veiligheid zyn: kon de Heer Helder daar gerust van zyn! Waar, Mevrouw, mag hy zich bevinden? Is het niet vreemd, dat hy niet schryft, ook niet aan mynen Broeder? De tyd zal alles ontdekken, en hem, zo ik hoop, geheel verdeedigen. Ik begryp, Mevrouw, dat het uw oogmerk niet zyn kan, deezen aan Chrisje te doen zien. De Hemel herstelle haar, en brenge u, in weinige dagen, by ons. Hoe verlang ik naar haar, en om u te zeggen, dat ik ben
Uwe u eerbiedigende Vriendin en Dienaresse,
j. veldenaar! |
|